Culturele ontdekkingsreizigers, die heb je tegenwoordig niet zo veel meer. In Mongolië woont er een, en het is een Nederlander. Telkens als zijn baan als buitenlandadviseur van de premier het toelaat, trekt Tjalling Halbertsma de Gobi-woestijn in. Daar gaat hij zoeken naar oude Nestoriaanse stenen, relicten van een verdwenen godsdienst die een nieuw licht werpen op oude ontmoetingen tussen Oost en West.
Halbertsma (1969) houdt sinds tien jaar in Amsterdam een pied-à-terre aan. Die komt hem goed van pas als in Nederland een boek van hem uitkomt. Zoals zijn laatste product, Steppeland, een serie verhalen over zijn reizen door Mongolië en zijn ontmoetingen met markante of bizarre personen. Het land van Djenghis Chan is een onuitputtelijke inspiratiebron voor wie houdt van natuur, leegte en eindeloosheid, van oude volks gewoonten en diep gewortelde religieuze gebruiken. Met grote liefde beschrijft Halbertsma zijn avonturen in deze herders- en monnikenmaatschappij, die de regeldrift en de vervolging van het communisme heeft overleefd maar waarschijnlijk gedoemd is teloor te gaan aan Mongoliës integratie in de wereldmarkt.
Steppeland is lichte kost vergeleken met Halbertsmas vorige boek De verloren lotuskruisen, dat gaat over zijn specialiteit: het documenteren van het Nestoriaanse christendom in China aan de hand van grafstenen in Binnen-Mongolië. Gortdroog onderwerp voor wereldvreemde enthousias telingen? Geen sprake van: het is een race tegen de tijd om de resterende grafstenen op te sporen van een christelijke religie die zich eerst aan de Chinese omgeving heeft aangepast, daarna verloren is gegaan en nu ook haar relicten met de ondergang bedreigd ziet.
Tjalling Halbertsma: «Er wordt onvoorstelbaar veel vernield door professionele graf rovers en door herders en boeren die op zoek zijn naar bouwmateriaal. Op een Nestoriaanse begraafplaats uit de dertiende eeuw heb ik in een kwartier tijd 380 geroofde graven geteld.» Hij laat een paar fotos zien die hij ter plekke heeft genomen: opengebroken graven, kapotte stenen, een verdwaalde schedel: «In de zomer wordt alles overwoekerd. Het is me een paar keer gebeurd dat een wiel van mijn jeep in zon graf terechtkwam, of dat ik er zelf in ben gedonderd.»
Hoe raakt een jongen uit Doorn verzeild in Mongolië? Zijn kosmopolitisme kreeg Tjalling Halbertsma mee van thuis: «Mijn ouders hebben vaak in het buitenland gewoond, en mijn vader heeft veel films gemaakt over vreemde volkeren, vooral documentaires over Latijns-Amerika. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in ontmoetingen tussen verschillende werelden. Dat verduidelijkt veel over jezelf en over die andere samenleving.»
In Maastricht ging hij tegelijk rechten en antropologie studeren, waarna hij met studiebeurzen de wijde wereld introk. In Ghana onderzocht hij hoe het westerse juridische systeem daar spaakloopt. Vervolgens deed hij in Hongkong een rechtenstage en in Peking een talencursus Chinees. Zijn in Peking gemaakte scriptie ging over de heilige bergen van China. In 1995 studeerde hij af in Manchester in de visuele antropologie. Met een Engelsman die onderzoek deed naar het eerste christendom in China trok hij datzelfde jaar naar de Volksrepubliek.
Hun consultancybureautje deed van alles: locaties zoeken voor een BBC-ploeg, Chinese organisaties helpen bij het aanvragen bij Unesco van de status van World Heritage voor een cultureel erfgoed, en evenementen organiseren, zoals recentelijk een voorstelling van een Mongolische dansgroep in Buckingham Palace. Zijn werk bracht Halbertsma in contact met mensen als Gorbatsjov, president Aristide van Haïti, en James Wolfensohn, president van de Wereldbank.
Tjalling Halbertsma: «Wolfensohn wilde graag Aziaten ontmoeten met invloed op economisch, politiek of filosofisch gebied. Hij vroeg ons namen te suggereren. Een van de mensen die we selecteerden, was Enkhbayar. Hij was aanbevolen door medewerkers van ons in Mongolië. Als oppositieleider werkte Enkhbayar aan een hervorming van de communistische partij. Hij had Dickens, Tolstoi en het Leven van Boeddha in het Mongolisch vertaald. Ik was aanwezig bij het gesprek dat hij in 1998 in Washington had met Wolfensohn.»
Voor de verkiezingscampagne van 2000 zocht Enkhbayar naar iemand die hem kon adviseren over het beeld van Mongolië in het buitenland. Dat werd dus Tjalling Halberts ma: «Ik organiseerde ontmoetingen tussen de kandidaat-premier en buitenlandse instanties in Mongolië, zoals donororganisaties en ambassades, zodat die hun grieven over Mongolië in een vroeg stadium in informele sfeer op tafel konden leggen. Maar voor het persbureau Reuters was ik Enkhbayars spin doctor. Andere media namen dat over en verzonnen er nog van alles bij.»
Dankzij de algemene onvrede over de sociale slachtingen die het wilde kapitalisme had aangericht, behaalde Enkhbayar een verpletterende overwinning. Halbertsma bleef voor hem werken, maar nu vaker in het buitenland. Hij denkt dat hij nog op zijn post blijft tot de verkiezingen, later dit jaar, om zich daarna fulltime te wijden aan het proefschrift dat hij sinds kort in petto heeft. Het onderwerp is geen verrassing: de relicten van het Nestoriaanse christendom in China.
Al eerder was Halbertsma in de ban gekomen van de ontmoeting van het vroege christendom met de Chinese cultuur. In 1998 deed hij ontdekkingen in en rond de oudste christelijke kerk in China, de pagode Da Qin in de provincie Shaanxi: «In Mongolië zijn de avonden zeer lang. Je kunt dan naar de fles of de pen grijpen.» Hij greep naar pen en boek en verdiepte zich in oude reisverhalen van westerlingen over de Gobi.
Bijvoorbeeld de memoires van Miss Bettina Lum. Dat was een onvervaarde Britse lady die in 1936 samen met een Mongolische prins in een Ford met open dak de steppen van Binnen-Mongolië doorkruiste, op zoek naar een verloren stad van Nestoriaanse christenen. De herders wisten niet wat ze zagen. Lady en prins moesten halsoverkop vluchten voor de Japanse invasie. Na hen zochten tot de Tweede Wereldoorlog nog zeker drie buitenlandse expedities korte tijd naar Nestoriaanse grafstenen.
In een antiekwinkel in Peking kwam Halbertsma in een opgedoekte bibliotheek («waarschijnlijk van een zendeling») de schetsen tegen die Miss Lum had gemaakt van Nestoriaanse overblijfselen, zoals grafstenen met kruisen en lotusbloemen. De handelaar vroeg een fortuin, en kreeg dat ook. Want Halbertsma had er alles voor over om gehoor te geven aan zijn roeping: het opsporen van de resten van een uitgedoofde religie.
In twee golven, eerst in de zevende en daarna in de dertiende eeuw, is het Nestoriaanse christendom China binnengekomen. De vijfde-eeuwse bisschop Nestorius, patriarch van Constantinopel, legde de nadruk op de menselijke natuur van Gods zoon Jezus. Zijn leer werd op het Concilie van Efeze in 431 tot ketterij bestempeld en hijzelf werd verbannen naar Egypte. De Nestorianen keerden zich oostwaarts en maakten Perzië tot hun kernland. Van daaruit trok de «Kerk van het Oosten» China binnen.
In 635 bereikte de Nestoriaanse monnik Aluoben het hof van de Chinese keizer in Changan, het huidige Xian, vooral bekend om zijn ondergrondse terracottaleger. Aluoben presenteerde de keizer een zeer vrije vertaling van de leer, waarin hij zijn versie van het christendom aanpaste aan het Chinese gedachtegoed. De keizer had geen bezwaar tegen Aluobens jing jiao («stralende religie») en gaf hem verlof om te blijven en een klooster te bouwen. Op een in het tempelmuseum van Xian bewaarde stele uit het eind van de achtste eeuw staat de leer van de Kerk van het Oosten beschreven, een wonderlijke mengeling van christendom, boeddhisme, taoïsme en confucianisme.
In de dertiende eeuw kwam in het Mongolische wereldrijk de stralende religie tot nieuwe bloei. Zelfs de moeders van enkele opvolgers van Djenghis Chan omhelsden dit geloof, dat echter de ondergang van de Mongolische Yuan-dynastie in China in 1368 niet heeft overleefd. Een christen van de Kerk van het Oosten, Rabban Sauma, kwam in 1287 in Napels aan. Hij was de eerste ons bij name bekende Chinees die naar Europa reisde. In hetzelfde jaar arriveerde Marco Polo in Peking. Polo werd een vertrouweling van de keizer, Rabban Sauma werd ontvangen door de paus en de koning van Engeland.
Uit die periode stammen de meeste Nestoriaanse vondsten in China en Mongolië. Ze getuigen van een verregaand syncretisme: christelijke kruisen op boeddhistische lotusbloemen, heiligen die zijn afgebeeld als bodhisattvas, Chinese draken en Midden-Aziatische motieven ter versiering van een christelijk symbool, teksten in Chinees, Mongolisch en Syrisch schrift, kortom, een raadselachtige culturele mix van jewelste.
Met de schetsen en de beschrijvingen van Miss Lum op zak trok Tjalling Halbertsma in de lente van 2000 naar het Chinese deel van de Gobi-steppen bij de grens met Mongolië, waar de meeste Nestoriaanse stenen moesten liggen. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit gebied afgegrendeld. Nog altijd komen buitenlanders er zonder vergunning niet in, want de Chinese overheid wil geen pottenkijkers in gevoelige grensstreken, bij gevangenissen en legerplaatsen. Alleen Chinezen hadden wat onderzoek gedaan naar de Nestoriaanse relicten, maar het hield niet over. Vanwaar dat gebrek aan belangstelling? Halbertsma: «Het gaat om een uit het buitenland gekomen, dus niet klassiek Chinese religie. En religie ligt sowieso gevoelig. Ik heb maar twee academische Chinese publicaties over Nestoriaanse stenen uit Binnen-Mongolië kunnen vinden.»
Halbertsma was een van de eerste buitenlanders die na de oorlog het verboden gebied binnentrokken om naar de stenen te zoeken. Na twee weken speuren vond hij in een door Miss Lum bezocht dorp zijn eerste twee Nestoriaanse stenen met lotuskruisen. Na de eerste vondsten ging het wat gemakkelijker: «Ik liet de boeren plaatjes van de stenen zien en ik vroeg ze of ze ze herkenden, en waar die stenen dan lagen.» Zo werkt hij nog steeds: «Meestal zijn de stenen verplaatst van hun oorspronkelijke plek en als bouwmateriaal gebruikt in muren en huizen. Vastzittende stenen laten zich vaak moeilijk onderzoeken. Ik heb een huis gezien waarvan de fundamenten geheel op Nestoriaanse grafstenen staan.»
Soms gaat een man van de archeologische dienst mee: «Met iemand van de overheid erbij zijn de boeren veel minder geneigd hun verhaal te vertellen. Maar ik moet zeggen dat ik veel hulp heb gekregen van de Chinese autoriteiten. Acht jaar geleden namen ze mijn filmpjes nog in beslag, tegenwoordig stellen ze het op prijs dat een buitenlander speciaal in hun regio of provincie is geïnteresseerd.»
In Peking kwam hij Maghiel van Crevel tegen, hoogleraar Chinese taal- en letterkunde in Leiden. Halbertsma: «Ik zei hem dat we heel wat meer konden bereiken als we het onderzoek systematisch zouden aanpakken. Maghiel schakelde de Leidse sinologische stichting Hulsewé-Wazniewski in, die me in twee weken tijd genereus geld ter beschikking stelde. Daardoor kon ik met een eigen auto op pad en gedetailleerde kaarten kopen van het Amerikaanse leger, waarop oude namen staan die niet meer op Chinese kaarten worden vermeld. Bovendien staan er op Chinese kaarten vaak opzettelijk verkeerde aanduidingen. Met een GPS-apparaatje heb ik de plekken van de vondsten vastgelegd om ze later terug te kunnen vinden.»
Medio 2003 doorkruiste Halbertsma de steppen ten noorden van Hohhot, de hoofdstad van Binnen-Mongolië. Hij toont een deel van de oogst: schitterende wrijfprenten van Nestoriaanse grafstenen. Hij vond ook bronzen kruiken, met Perzische motieven versierde karaffen, en een soort Steen van Rosette: een Nestoriaanse grafsteen met teksten in het Chinees, Syrisch en Turks: «De stenen zijn over een veel groter gebied verspreid dan ik dacht. Voor het Leidse proefschrift dat ik ga schrijven wil ik ook materiaal uit de provincie Xinjiang onderzoeken. Het is nu alleen nog maar verzamelen, beschrijven, fotos en wrijfprenten maken. Aan een interpretatie van het materiaal ben ik nog niet toegekomen. Dat is voor de dissertatie.»
De oogst van Halbertsmas onderzoek, waaronder nu al ruim duizend dias, gaat naar de bibliotheek van het Sinologisch Instituut in Leiden. De Chinese Nestorianisme-expert Wei Jian komt daar dit jaar een tentoonstelling openen van wrijfprenten, fotos en kaarten. «Vanwege de snelle vernieling van de relicten is onderzoek urgent», zegt Halbertsma. «De Hulsewé-Wazniewski Stichting heeft daar veel oog voor.»
Geroofd is er altijd, maar de laatste jaren heeft het stelen een ongekende omvang aangenomen: «De meeste graven zijn al leeg gehaald. Als boeren in strenge winters vee verliezen, gaan ze massaal hun voorouders opgraven om aan geld te komen. Het is te merken aan de enorme influx van grafobjecten uit Binnen-Mongolië in de antiekwinkels in Peking en Shanghai. Er zijn ook deskundige beroepsrovers, die je precies kunnen uitleggen waarop je moet letten als je een graf wilt opsporen. Door de aanwezigheid van graven wordt de waterstroom verlegd, en het materiaal van de grafobjecten verandert de vegetatie.»
Halbertsma had altijd gedacht dat de grafstenen te groot en te zwaar zijn om te worden geroofd. Tot deze zomer: «Ik heb er één gezien in een antiekzaak. Een veeg teken. Een beeld dat Miss Lum in de jaren dertig heeft beschreven, heb ik nog in het veld gezien in 2001. Ik ben het kort geleden opnieuw tegengekomen, aan de ingang van een Chinees toeristenkamp met herderstenten van beton. Het heeft geen hoofd meer.»
Tjalling Halbertsma
Steppeland: Berichten uit Mongolië
Hollandia/Dominicus, 256 blz., € 14,90
De verloren lotuskruisen: Een zoektocht naar de ste den, graven en kerken van vroege christenen in China
Altamira-Becht, 164 blz., € 18,50
Op 9 maart is in het Sinologisch Instituut in Leiden een seminar en een tentoonstelling over Halbertsmas vondsten