Mijn ouders vertelden met enige regelmaat trots dat opa de televisie zag als een instrument waarmee je grote groepen mensen in cultuur zou kunnen onderrichten. Hij kende geleerden als Bohr en Einstein, hij correspondeerde ook met Tesla en mevrouw Curie en mijn moeder verhaalde dat hij voor zich zag dat deze mensen voor de televisie college zouden geven.

Daar is weinig tot niets van terechtgekomen.

Cultuur en wetenschap op televisie is, als het er al op is, voor kleuters en verder met een lantaarntje te zoeken.

Ik geloof dat schooltelevisie niet eens meer bestaat.

De drift tot educatie kwam terug toen de video werd ontwikkeld.

We zouden de colleges van de beroemdste hoogleraren opnemen en de studenten, waar ook ter wereld, konden dan van de besten les krijgen.

Ook dat werd geen succes. Althans, ik heb nooit videoboxen gezien van beroemde hoogleraren.

In onderzoeken werden wel video’s gebruikt. Die waren tien jaar later vergaan.

Maar nu is er YouTube en de computer.

En verdomd, ik kijk af en toe, uit misschien morbide belangstelling, naar een operatie, maar bijna alles wat ik wil weten is op te zoeken. Er is ook iTunes U. Kun je allemaal colleges op volgen. Ik volg er momenteel een over Shakespeare.

En toch bevredigt die vorm van onderwijs mij niet.

Ik zie wel dat er goede en slechte docenten zijn, maar wat ik mis, is iets wat je tijdens je studietijd wel had. Ik noem het de goeroe-paradox: de persoonlijke invloed die je moet ondergaan van je hoogleraren, om later afstand van ze te kunnen nemen. Het is noodzakelijk als je jong bent dat je lieden ontmoet die je bewondert. Je moet niet gewone docenten hebben, maar juist goeroes, gek genoeg, die je blind vertrouwt, aan wier lippen je hangt, terwijl je tegelijkertijd andere goeroes moet bestrijden. Sterke persoonlijkheden vormen je het snelst.

De laatste tijd vraagt men zich vaak af: met welke argumenten kunnen we fanatieke moslims op andere gedachten brengen?

Waarom ik een cynische ­levensbeschouwing heb, weet ik niet meer

Die moslims zijn vaak jonge mannen, zeventien, achttien, negentien jaar. Die zijn fanatiek geworden door fanatieke imams, door leraren met een krachtige persoonlijkheid. Die jongeren, net als wij vroeger, zijn niet gevoelig voor argumenten. Hoe stupide misschien ook, maar ze kennen alle antwoorden op jouw vragen.

‘Hoe weet je zeker dat Allah bestaat?’

‘Als je dat niet weet, dan deug je niet voor deze wereld.’

‘Waarom deug ik niet, ik ben vredelievend en wil voor iedereen het beste.’

‘Je deugt niet omdat je niet in Allah gelooft.’

Dat wordt ook door jongens gezegd die op school en op de universiteit logica hebben bestudeerd.

Rationele argumenten, logische redeneringen, helpen niet. Het enige wat helpt zijn aantrekkelijke mensen met nog aantrekkelijker ideeën en visies.

Ikzelf omarm het cynisme waarvan ik besef dat daar maar een kleine groep mensen van houdt.

Waarom ik een cynische levensbeschouwing heb, weet ik niet meer.

Ik denk dan ook niet dat ik een goede goeroe zou zijn.

Maar ik had docenten met idealen, met grote visies, met ambitie. Sommigen onderwezen me in het marxisme. En als ik dan iemand ontmoette die daar tegenin ging, dan verklaarde ik die voor gek.

De vraag is: waarom heb ik die docenten uiteindelijk verraden? Hoe kwam ik tot mijn huidige inzichten?

Ik denk dat dit kwam door mijn vrienden, door de boeken die we toen lazen, door de gesprekken die we maar bleven voeren. We discussieerden ons kapot en luisterden niet echt naar de argumenten. Wie het leukst was, won. Wie wij het intelligentst vonden, won. Wie met zijn praatjes de meeste meisjes kon krijgen, won. Om eerlijk te zijn, sommige van mijn meningen zijn verkeerd begrepen meningen van anderen.