Het moet toch een eer zijn, debuteren bij Van Oorschot, vooral als je een van de jongste debutanten sinds de oprichting van het fonds bent. Pieter Kranenborg (1994) doet dat met de verhalenbundel Astronaut, een boek met een klassieke opbouw: twee lange novelles, die samen ruim de helft van de bladzijden vullen, en een handvol korte verhalen. Klassiek, ja, maar niet nostalgisch. Zijn blik is niet op het verleden gericht: de wereld van vandaag dringt sterk tot deze traditionele verhalen door. Kranenborg schrijft over weifelende twintigers die whatsappen, netflixen, feesten en op uitwisseling gaan naar buitenlandse universiteiten – jonge volwassenen die wat aanrommelen, op zoek naar richting en betekenis.
Zo ook in het compacte titelverhaal, waarin Simon besluit zijn leven invulling te geven door schrijver te worden. Na wat mislukte aanzetten tot verhalen probeert hij het pianospel van zijn buurmeisje in een ‘poëtische partituur’ te vatten. Haar uitvoering van Debussy’s Rêverie zet een onvrijwillige herinnering in gang. Dit wordt de impuls die de verteller uit zijn lamlendigheid sleurt: hij besluit het spoor van het verleden te volgen en bezoekt zijn broer Merijn, die in Zweden aan een proefschrift werkt. Tijdens dit bezoek raakt Simon pas echt op dreef: ‘Verderop zaten een vader en een zoon te vissen op een rots. Het zoontje zat ongeduldig met zijn hengel te spelen, heen en weer zwiepend als een dirigent voor een orkest. Zijn vader vertelde hem iets in het Zweeds. Een tijdje luisterden Merijn en ik naar de springerige tonen, de optimistische klank van die taal. De hemel boven ons zag eruit alsof iemand een beschilderd scherm langzaam voor het zicht van de aarde langs trok. Toen de zon achter de wolken verdween, liepen we terug naar huis.’
Dat het opwarmende schrijversbrein van Simon hier inderdaad aan het werk is, maakt de tweede helft van het verhaal duidelijk. Met een vernuftige wending presenteert Kranenborg het eerste deel als een kort verhaal dat Simon schreef om de dood van zijn vader een andere betekenis te geven. Wanneer hij in het tweede deel zijn broer het verhaal uit het eerste deel laat lezen, komt de verhouding tussen fictie en werkelijkheid onder spanning te staan: het wordt dan inzichtelijk dat Simon zijn herinneringen omvormt tot verhalen om het verlies draaglijker te maken.

Kranenborg verrast hier met een staaltje metafictie, en doet dat duidelijk niet als een cerebrale stijloefening. In Astronaut staat het vertellen zelf centraal. De schrijver speelt met de verhaalvorm en laat klassieke tradities botsen. Dit leidt bijvoorbeeld tot In Lieverlingelande komt de dood uit China. In de vorm van een journalistieke reportage beschrijft dit verhaal hoe een beginnend uitvaartbureau in een vergrijzend en uitstervend Nederlands dorp voor onrust zorgt. De nieuwkomer importeert voor woekerprijzen doodskisten uit China en bedreigt daarmee concurrerende familiebedrijven. De komische belichting van dit conflict wisselt Kranenborg af met beschrijvingen van de bloeiende doodskistenfabriek in China. ‘Aan de andere kant van de aarde, als een spiegelbeeld, klinken vrolijke klanken: (…) geld dat onophoudelijk van handen wisselt, het gerinkel van steeds rijker gevulde borden en glazen.’ Dood en leven, regressie en welvaart wisselen elkaar af, en komen in het slot tegenover elkaar te staan: ‘Over een jaar of twintig, dertig zal er misschien tijd zijn voor enig medelijden met stilgelegde levens en verlamde straten elders, maar niet nu, nu nog niet, want nu is het nog de zomer van de eeuw.’
De novelle Lifter heeft dan weer de vorm van een reisverhaal. Het speelt zich, net zoals pakweg de helft van de verhalen, af in Japan, en roept meteen met de eerste zin een vertelsituatie op: ‘Dit verhaal gaat over de wandelaar, maar het begon drie maanden voordat ik hem ontmoette, ergens ten zuiden van Tokio.’ Dan volgt een aanloop van vijftig pagina’s voordat deze wandelaar werkelijk ten tonele komt. In de tussentijd introduceert Kranenborg Olivier, een lethargische twintiger die tegen de verveling op de bonnefooi door Japan zwerft, maar niet veel anders doet dan slechte actiefilms kijken. Wanneer hij op een blog een verslag leest van een man die te voet het hele land doorkruist, vindt hij eindelijk iets wat hem uit zijn indolentie kan trekken: hij besluit op zoek te gaan naar de mysterieuze voetganger.
Kranenborg krijgt het voor elkaar om een verhaal met zo’n brede opzet geen moment saai te laten worden. De manier waarop hij verwachtingen schept, de lezer uitdaagt en continu weet te boeien, mag je best vrij meesterlijk noemen. Dat zijn vormspel echter geen trucje wordt is te danken aan zijn beheerste schrijfstijl: Kranenborg weet perfect te doseren, schrijft messcherpe dialogen en houdt de vaart er goed in.
Het enige gevaar is dat zijn zinnen soms bijna té neutraal zijn. De al schaarse metaforen blijven vaak wat dicht bij huis – een schrijver die zo goed maat weet te houden kan zich best wat meer permitteren. Wel durft hij te essayeren. ‘Zorg gewoon dat je wat mooie foto’s hebt en ga dan naar huis om te dromen over de volgende bestemming’, laat hij zijn personages zeggen over de reislust van twintigers, waarop de wandelaar uiteindelijk oordeelt: ‘Het is een dom spelletje maar het geeft ons mensen blijkbaar wel voldoening.’ En daarmee keert Kranenborg terug bij een centraal motief in Astronaut: het zoeken naar patronen die betekenis kunnen geven.