
Op deze bladzijde staat twee keer een digitale druk van Jan Dibbets. Wat betreft het grafische beeld en de verdeling van kleuren, lijken de twee prenten op elkaar. Links staat plaatje 1 zoals het op een tentoonstelling in een galerie in Berlijn hing. Dat is dus, in de normale praktijk van het kunst tentoonstellen, de zogenaamd juiste versie van het werk. Rechts daarvan, plaatje 2, is dezelfde prent, maar dan omgekeerd op zijn kop. Nu is het geenszins de bedoeling de twee plaatjes met elkaar, zoekenderwijs, te vergelijken zoals we dat vroeger deden bij twee gelijke cartoons waarin moeilijk vindbare verschillen verborgen zaten. Die moest je dan zoeken: een sigaar bijvoorbeeld, waarboven in het ene plaatje de rook net iets anders kronkelde dan in het andere. Dat was realisme. ‘Zoek de verschillen’ heette de rubriek in het tijdschrift. Maar hier staan de twee prenten niet als zoekplaatje naast elkaar bij wijze van proefopstelling. Plaatje 2 staat, volgens het gebruikelijke kijken naar kunst, fout op zijn kop. In wezen heeft die omkering tussen beide plaatjes een verschil in het grafische beeld tot gevolg. Dat kunnen we wel zien, maar het zijn verschillen in de beweeglijkheid van vorm die onbeschrijflijk zijn. Ze ontsnappen aan de taal. Als ik stil en aandachtig naar mijn proefopstelling kijk, zie ik wel verschillen, maar dat zijn verschillen die er voor de prent maar weinig toe doen.

Ik was bij Dibbets op zijn atelier. Dit soort vormverwarringen waren ontstaan toen hij met computerprogrammeurs op zoek was naar ongekende intensiteiten van kleur. Dat was zo op zijn pad gekomen. Toen begon onverwacht het programma op hol te slaan. In plaats van pixelklusters kwamen er die slierten en klodders vorm tevoorschijn – ongeveer zoals de digitale prenten hier op de pagina. Tientallen daarvan slingerden op zijn werktafel. Hij keek en legde ze in verschillende standen neer. Zo kwam hij erachter dat het niet uitmaakte hoe ze lagen of aan de wand zouden hangen. De vormgeving van de bladen kwam namelijk letterlijk uit een onpeilbaar niets. Normaal geeft een kunstenaar met zijn materiaal vorm aan kleuren zodat er een beeld ontstaat. Dat heet vormgeving. Daar komt een handschrift aan te pas. Dat is de beweging die de vormgeving tot vorm brengt. De vorm wordt gemaakt met de hand en het oog. We zien dat gebeuren met in het uiterst geduldige geel en witte schilderij, Herfst, van Edgar Fernhout. Vergelijk dat met de digitale prent van Dibbets. In het schilderij zien we dat de verbeelding door de dwang van het gestage handschrift er stevig uit ging zien. De oppervlakte heeft een stil gewicht. Zo nam Fernhout het weer in de herfst waar. Rustig beweegt daarmee het handschrift. Het landschap heeft een zeker gewicht. Het geel heeft atmosfeer en daarom heeft een schilderij een natuurlijke boven- en onderkant.

In de prent van Dibbets is er geen spoor meer van handgemaakte kunst. Er is vreemd gedwarrel van vlekken en slierten. Maar het zijn geen dwarrelende herfstbladeren in zachte wind. Er dwarrelt maar wat. Dat hangt af van hoe je er tegenaan kijkt. De prent heeft vier kanten en kan op vier manieren hangen. Het grafische beeld is licht van vorm en ijl van kleur. Dat komt doordat er generlei dwang van vormgeving in het beeld zit. Je mag het ook herfst noemen of kabbelend water of wat je maar wilt. Maar wat we zien komt uit niets. De vormen en de kleuren hebben geen betekenis omdat ze tot niets zijn te herleiden – en daarom krijgen we er ook geen enkele hoogte van hoe zulke grafische beelden ontstaan. Aan het schilderij van Fernhout kunnen we aan het handschrift zien hoe het begon en hoe het verder ging. Het was herfst. Het schilderij is een verbeelding – en zo zien mensen hun kunst graag. Vrienden stuurden mij een gedicht van de schilder Willem Hussem: zet het blauw/ van de zee/ tegen het/ blauw van de/ hemel veeg/ er het wit/ van een zeil/ in en de/ wind steekt op. Anders gezegd: kunst is door de geschiedenis altijd een soort betovering geweest. Schilders veegden hun verf, de fotograaf koos het standpunt. De beweeglijkheid van de vorm in Dibbets’ prenten is eigenlijk alles tegelijk en zijn toegankelijk voor elke verbeelding. Het zijn bewegingen en verwarringen die misschien maar een fractie van een seconde duurden toen ze ontstonden. Dat ze even stilstonden, was misschien maar toeval. Het lijkt of de beweging steeds doorgaat. Dibbets heeft ze laten drukken omdat hij er letterlijk zijn ogen niet vanaf kon houden. Die prenten blijven altijd bestaan. Het is aan ons om te leren daarmee om te gaan zoals we dat honderd jaar geleden ook moesten met abstracte kunst.
PS Enkele van deze nieuwe werken van Jan Dibbets zijn nog tot 28 maart te zien in Konrad Fischer Galerie in Berlijn