
Deze ‘doorbraak’ moet meteen worden ontkracht. ‘Zonder enige reserve kan worden vastgesteld dat Amerikaanse beleidsmakers sinds 1944 de kans hebben gehad om de Nederlandse regering in de kaart te kijken. Door diefstal of door de coderingen te kraken, en als dat niet lukte werden desnoods koeriersbrieven onderschept, agenten in ambassades geplaatst of ambtenaren op diplomatieke posten omgekocht.’ Deze échte onthulling kwam reeds in 1996 van Bob de Graaff en Cees Wiebes, die in Villa Maarheeze de geschiedenis van de Nederlandse Inlichtingendienst Buitenland (idb) hadden onderzocht.
Het boek bood, behalve een romantisch beeld van spionnen in een Wassenaarse villa, een goed gedocumenteerd inzicht in de wijze waarop Amerika (in samenwerking met Engeland) reeds vanaf Pearl Harbor een inlichtingennetwerk opzette. Aanvankelijk bespiedde Washington alleen de vijand – behalve Berlijn en Tokio ook Moskou – maar spoedig werd in een onstilbare honger naar informatie óók geloerd in het berichtenverkeer van bondgenoten, waaronder Nederland. Eveneens viel al de naam nsa, die zogenaamd niet bestond en No Such Agency heette. Ten tijde van de Koude Oorlog – zeker tot in de jaren vijftig – werkten er 25.000 medewerkers en lagen er miljoenen kopieën opgeslagen van geheime berichten van ministeries, buitenlandse ambassades en krijgsmachten. In 1996 dumpte de nsa vijftienhonderd dozen met 1,3 miljoen ongesorteerde pagina’s bij de National Archives in Washington. Want zo is Amerika ook: de documenten moesten vijftig jaar na dato van de wet worden vrijgegeven. De auteurs grepen hun kans.
Maar het spectaculaire nieuws had destijds geen politieke implicaties. In een officiële reactie liet de regering toen weten dat de documenten ‘voornamelijk van historisch belang’ waren en het zelfs ‘volstrekt normaal was dat de bondgenoten elkaar in de gaten hielden’. Beloofd werd om er onderzoek naar te doen. Daar is nooit meer iets van vernomen, uit naïviteit of omdat Nederland zijn grote broer niet wilde irriteren.
Een soortgelijk mechanisme zien we nu weer. Premier Rutte reageerde kalmpjes op de ‘onthulling’ en wilde er niks inhoudelijks over zeggen. Want ‘dat zou afbreuk doen aan de Nederlandse informatiepositie’.
Het is een illusie dat regeringen niets van spionage weten. Of het nou papier is of digitaal en of de doeleinden nou ideologisch of economisch zijn – inlichtingenwerk wordt gezien als een noodzakelijk kwaad. En zogenaamd iets uit het verleden. Want pas achteraf zeggen ministers doodleuk dat het natúúrlijk gebeurde, maar nooit dat het nu gebeurt. Indertijd was Amerika geïnteresseerd in het dekolonisatieproces in Indonesië en ‘het rode gevaar’. Is de nsa ná 1968 opgehouden met tappen, snuffelen en jatten in ons land? Even het collectieve geheugen opfrissen: het geflirt met de raf, de massademonstraties tegen de kruisraketten in de jaren tachtig, de Berlijnse Muur die pas in 1989 viel en het islamitisch terrorisme in Europa. Maar we weten het nog niet. Er is nog geen bewijs.