Bestaat dat wel, een boek waarvan je gelukkig wordt? Moet ik dan kiezen voor Tonke Dragts Brief voor de koning, of Nils Holgerssons wonderbare reis van Selma Lagerlöf, omdat zij mij het plezier van lezen en de waarde van verhalen hebben bijgebracht? Of voor Multatuli’s Max Havelaar, of The Dispossessed van Ursula K. Le Guin, omdat in deze boeken engagement, stijl en compositie feilloos samengaan? Of voor Touching the Void, het bergbeklimboek van Joe Simpson, omdat het «waar gebeurd» is en leest als een klassieke tragedie over leven en dood, schuld en boete, wanhoop en hoop, solidariteit en zelfbehoud?
Ze prikkelen, verrassen, inspireren, bevestigen je gedachten, verontschuldigen je handelingen, nemen je mee naar een andere wereld, maar gelukkig maken ze je niet. Ze dragen hoogstens bij aan geluk. Vooral wanneer je ze leest liggend in het gras onder een blauwe hemel, in een bootje dat doelloos ronddobbert, of ergens in de Rocky Mountains, terwijl de zon rood ondergaat.
Daarvan word ik gelukkig: de contrasterende kleuren op een voorjaarsdag. De geur van een herfstbos. Het geluid van de wind door een rij populieren. De woordenloze verhalen die wolkenluchten vertellen. Zomaar een beetje leven.
Als mijn geluksboek al bestaat, moet het maar Max Dendermondes De wereld gaat aan vlijt ten onder (1954) zijn, het sciencefictionachtige verhaal over de zwerflustige barkeeper Alec J. Weatherwood, die strijdt tegen het geloof in de maakbaarheid van de ideale samenleving dat de familie Pousekovsky aanhangt.
Vanwege het begin. «De wereld bestond uit het wazige blauw van een wolkenloze zomerhemel.» Vanwege de humor en vaart in het verhaal.
En vooral vanwege Alec Weatherwood, die gelukkig wordt van de liefde, het ritme van een schommelstoel en «van een zomaar zijn, niet een willen hebben».