Voodoopop van een hoger wezen

Iedere zomer opnieuw vermoed ik dat eindelijk het moment is aangebroken om de gaten te dichten in mijn literaire basiskennis. Proust lezen, aan Middlemarch beginnen. Het project voor deze zomer is The Rainbow van D.H. Lawrence. Lawrence is een schrijver die ik voornamelijk ken via twee schrijvers die ik zeer bewonder. Geoff Dyer schreef het onovertroffen Out of Sheer Rage, over zijn mislukte pogingen een ernstig, doorwrocht boek te schrijven over de door hem zo geliefde schrijver. Hoogtepunt is het moment waarop hij, in Taormina, eindelijk het huis vindt waar Lawrence woonde, én een stokoude vrouw die hem moet hebben gekend – en er niet aan denkt haar ook maar iets over hem te vragen. Ook Rachel Cusk is uitgesproken over haar liefde voor Lawrence. Haar laatste roman (een van mijn favorieten vorig jaar), Second Place, werd geïnspireerd door de memoires van Mabel Dodge Luhan, een welgestelde beschermvrouw van de kunsten die een kunstenaarskolonie oprichtte in Taos, New Mexico. Lawrence, die er te gast was, stak zijn afkeer voor haar niet onder stoelen of banken: in Cusks roman gaat kunstenaar ‘L’ een duistere en bittere strijd aan met zijn gastvrouw, ‘M’.

Cusk schreef bovendien een inleiding bij een heruitgave van The Rainbow, waarin ze Lawrence neerzet als de eerste romanschrijver die zoiets formuleerde als een ‘modern’ vrouwelijk bewustzijn, op zoek naar vormen van vrijheid die de man-vrouwverhoudingen voorgoed zouden veranderen. Zelf was Lawrence er al allerminst bescheiden over: naar eigen zeggen deed The Rainbow méér voor vrouwen dan de invoering van het algemene kiesrecht.

Tot zover wat ik van plan ben te lezen deze zomer. Wat ik alvast las, tijdens een paar gestolen zomeruurtjes op mijn piepkleine balkon, is De bakvis, het onlangs verschenen romandebuut van Nadia de Vries. Een verrukkelijk boek, met de onvergetelijk stekelige verteller Distel Nooitgedacht (‘de voodoopop van een hoger wezen?’), een dertiger die is opgescheept met een onverwerkt rouwproces en een vadercomplex, naaktfoto’s van haar zeventienjarige zelf online zet en niet-zo-langzaam alle contact met de werkelijkheid verliest. Scherp, heel grappig en feministisch op een manier die Lawrence honderd jaar geleden niet had kunnen bevroeden.

Niña Weijers


Troontijd

Waarom is de biografie zo’n zomers genre? Voor mij tenminste. Op de een of andere manier biedt de drukte van alledag zo weinig openingen voor een ander leven, van wieg naar graf. De lange zomer nodigt daartoe wél uit. Dus wat begon als een bescheiden stapeltje biografieën, groeide tot een grotere stapel, waaruit nu een selectie gemaakt moet worden – die van Gabriele D’Annunzio (dat ego!) en die van François Mitterrand (dat opportunisme!) gaan sowieso mee in de koffer. Hun grootheidscomplex houdt me aan het strand in de schaduw. De schaduw van George V daarentegen belooft piepklein te zijn. Jane Ridley schreef, naar verluidt, met George V, Never a Dull Moment, een vileine, spottende biografie van de Britse koning die de reputatie had oer- en oersaai te zijn, terwijl in zijn troontijd (1910-1936) de hele wereldorde veranderde. Zijn favoriete neef (de tsaar) werd vermalen door de geschiedenis, half Europa wierp zijn vorstenhuizen omver en suffragettes wierpen zichzelf voor zijn racepaard, en zelf zat hij thuis postzegels te plakken. Klinkt heel ontspannen.

En de tijd is gekomen om Middlemarch van George Eliot te lezen. Jarenlang heb ik het weten te vermijden, maar in toenemende mate hebben collega’s, vrienden, boekverkopers het over die klassieker. Bij de podcast die ik maak, BoekenFM, krijgen we bijna wekelijks verzoeken om een Middlemarch-aflevering te maken. ‘Het is zo’n verrassend modern boek!’ ‘Het is een boek dat het hele leven bevat!’ ‘Het is zo ontroerend!’ Diezelfde mensen sturen steeds die quote van Virginia Woolf mee, dat Middlemarch een van die zeldzame Engelse romans is die geschreven is voor volwassenen. Toen ik onlangs enthousiast over het werk van Julian Barnes schreef, stuurde iemand mij een link naar een wetenschappelijk artikel dat betoogde dat Middlemarch eigenlijk een roman van Julian Barnes was – dat wil zeggen: Eliot zou dezelfde narratieve technieken als Barnes gebruiken, zij het dan anderhalve eeuw eerder. Zucht. Ik wil Middlemarch helemaal niet lezen – ik wil de nieuwe Ali Smith lezen, of Shirley Hazzard – maar ik moet Middlemarch lezen. Ik heb niets te zeggen over mijn leven. Ik ben een speelbal op de golven. Maar dat is op zich een zomers idee.

Joost de Vries


Bijzonder veel seks

Omdat ik mijn uitgever beloofd heb een boek(je), een Pamflet, te schrijven over Bouquetboekjes, liefdesboekjes, romance novels of hoe men ze ook moge noemen, liggen op mijn bureau stapels van deze boekjes. Met titels als: Siciliaans geluk, Door liefde overvallen, Kwellend geheim en Onmogelijke romance. Ook de oorspronkelijke Engelstalige voorbeelden lees ik: How to Tempt the Off-Limits Billionaire (geschreven door Joss Wood) en The Heirs His Housekeeper Carried van Lynne Graham. Vreemde titels. In China verschijnen vergelijkbare boekjes, ik heb een site gevonden waar ze in hun geheel te vinden zijn, helaas in abominabele Engelse vertalingen. Ook in de zwarte Amerikaanse gemeenschap bloeit deze leescultuur volop, er liggen verschillende boekjes op mijn bureau: Beverly Jenkins is een grootheid.

De huidige godmother van deze literatuur is Nora Roberts (1950), ze schreef op z’n minst vierhonderd boekjes en boeken. Op mijn bureau ligt The Official Nora Roberts Companion (ruim vierhonderd pagina’s), geschreven en samengesteld door onvoorwaardelijke fans. Roberts kun je op YouTube interviews zien geven, vaak geestig, altijd fascinerend. Er is tegenwoordig bijzonder veel seks in de boekjes, toen ik ze als jongen las bestond dat nog niet. Jammer. Soms paginalange beschrijvingen met altijd wonderlijk goed verlopende handelingen en taferelen. De man is nog altijd dominant en arrogant, gelukkig maar, anders had je er niks aan, maar op seksgebied is hij ook teder en het condoom ligt altijd klaar in het nachtkastje. Samen komen ze tot grote hoogtes.

Kan ik de boekjes nog naïef lezen? Het valt reuze mee, soms ontroeren ze me, als de held en de heldin elkaar na allerlei misverstanden toch in de armen sluiten. En ik bewonder regelmatig de inventiviteit van de schrijfsters wanneer ze erin slagen toch weer een nieuw misverstand te ensceneren. Grote klasse! Als er tijd over is ga ik het vuistdikke De opleiding tot redenaar lezen van Quintilianus (eerste eeuw na Christus), in de vertaling van Piet Gerbrandy. Staat al jaren op mijn verlanglijst.

Kees ‘t Hart


Toch in één ruk uit

Ik was op vakantie op het betaalbaarste Griekse eiland dat ik kon vinden, dat zwartgeblakerd bleek te zijn door recente bosbranden, geen openbaar vervoer had, en stranden die door de kiezels, zee-egels en verzengende hitte onbegaanbaar waren.

Lezen in de schaduw dus, tussen de gehavende katten, waarbij ik op dag één mijn e-reader in het water van de koelbox legde, en niets meer te lezen had. Bij de gevonden voorwerpen van het stoffige toerismebureau vond ik Thurston House van Danielle Steel, uit 1983. Jeremiah, negentiende-eeuwse mijnwerker-turned-miljonair, de gespierde belichaming van de American Dream, laat zich verleiden door een zestienjarige schone met kwade bijbedoelingen (‘raven-haired’, uiteraard). Thurston House is ongeloofwaardig en ongetwijfeld seksistisch, zit vol religieuze ondertonen en preutse eufemismen, maar het is vuistdik en ik las het in één ruk uit.

Ondanks de vele slechte recensies is Danielle Steel de bestverkopende nog levende vrouwelijke auteur, en dat alleen al maakt haar het lezen waard. In haar 141 romans komen alle denkbare liefdesverhoudingen en familiedrama’s voor, met als achtergrond de Gold Rush, de Tweede Wereldoorlog, flowerpower, Vietnam, Los Angeles, New York. Escapisme.

Danielle Steel spreekt alleen al als persoon tot de verbeelding. Ze trouwde op achttienjarige leeftijd met een bankier en werd vervolgens, terwijl ze een gevangene interviewde, verliefd op haar volgende man, ook een gevangene, en trouwde met hem in de gevangeniskantine, waarna ze nog drie keer hertrouwde, en in totaal negen kinderen kreeg.

Ze is nu 74 en publiceert nog altijd meer dan een boek per jaar. Ze rookt. Ze werkt uitsluitend op een typemachine die even oud is als zij, die op een speciaal voor haar gemaakt bureau staat, een houten gevaarte in de vorm van een stapel van haar eigen boeken.

Ik moet me later deze zomer nog door een stapel feministische literatuur worstelen. Ook dat heeft z’n charmes, het leven bestaat immers uit tegenstellingen en evenwichten, yin en yang, et cetera, maar nu begin ik in Five Days in Paris, over een onverwachte romance tijdens een bomdreiging in een sjiek hotel. Ik ben op vakantie.

Charlotte Remarque


Het leven op een roltrap

Het zomerstapeltje is al een paar maanden gestaag aan het groeien. Er liggen boeken op die ik al jaren heb maar waar ik nooit eerder aan toekwam en boeken die ik onlangs in een vlaag van optimisme heb aangeschaft met het oog op deze vakantie.

Het stapeltje – dat in dit stadium nog wel heel duidelijk een voorlopig stapeltje is – is exact vijftien centimeter hoog en telt tien boeken. Driemaal non-fictie, vijf korte romans en twee essaybundels.

Gezien de duur van de vakantie (betrekkelijk kort) en de samenstelling van het reisgezelschap (twee van de vier leden moeten grote delen van de dag worden vermaakt en kunnen ook de rest van de tijd niet zonder toezicht in de buurt van water verkeren) is het een absurd ambitieus stapeltje.

Maar goed, hoop doet wellicht toch lezen. Ik zou het vooral zonde vinden als ik niet toekwam aan The Mezzanine, een korte roman van Nicholson Baker uit 1986. Het schijnt, als we Salman Rushdie moeten geloven, een nogal grappig boek te zijn. Waarover precies? De flaptekst zegt dit: ‘The story of one man’s lunch hour. Pondering life’s little questions, our narrator interrogates the inner workings of corporate living as he travels the escalators between floors.’ Een boek over het leven op een roltrap. Perfect voor naast het zwembad, toch?

Wat de boeken betreft die ik ongelezen mee terug moet nemen (Montaigne & Melancholy? Notities over Nederlanders? The Ghosts of Birds?) zal ik mezelf troosten met de woorden van verzamelaar Alfred Edward Newton: ‘I hold the buying of more books than one can peradventure read, as nothing less than the soul’s reaching towards infinity.’

Jan Postma


Vooruitziende vakantieblik

Ik heb zin om deze zomer Jane Eyre opnieuw te lezen, van Charlotte Brontë. Ik las het voor het eerst op de middelbare school, en daarna nog wel een keer, maar heb het idee het nooit helemaal bewust te hebben gelezen, meer eróver. Ik wil het opnieuw ontdekken, in ontspannen toestand, vooral weer nadat ik Hilary Mantel erover las – voor wie Mantels memoir nooit heeft gelezen, Giving Up the Ghost, ook in het Nederlands verschenen, deze gratis zomertip.

Verder heb ik klaarliggen Stiller van Max Frisch. Aan m’n aantekeningen voorin kan ik zien hoe ver ik de vorige keer ben gekomen, het is zo’n boek dat je in twee dagen moet lezen, niet in kleine stukjes wekenlang, en ik ben weleens (vorige zomer om precies te zijn) met iemand onderweg geweest die erg kritisch is maar hierin niet kon ophouden.

Al een tijdje geleden met vooruitziende vakantieblik aangeschaft: Five Tuesdays in Winter van Lily King. Het zijn verhalen, ik ben benieuwd. Nog een gratis zomertip: Kings roman Writers & Lovers, zo heerlijk als de titel suggereert, de verteller is een liefhebber van Shirley Hazzard, dat alleen al.

En zo kom ik op nog een dikke pil die ik meenemen De overgang van Venus, van deze Hazzard. We leven in een tijd van herontdekkingen; deze uitgave, voor het eerst in het Nederlands vertaald, ziet er zeer aantrekkelijk uit. Lekker epische openingszin ook: ‘Die avond zouden de krantenkoppen spreken van ravages.’ Ik weet dat blurbs niet alles zeggen, maar degenen die de roman van Hazzard aanprijzen op de achterflap zijn stuk voor stuk schrijvers van wie ieder boek gratis-zomertip-waardig is: Michael Cunningham, Anne Tyler en Sarah Waters.

Marja Pruis


Psychologische ontleding

Ik ben altijd benieuwd naar wat Lucas de Waard schrijft. Zijn debuut De kamers (2015) was een vreemde, beklemmende thriller, opvolger Kraaien tellen (2017) was een secure, psychologische ontleding van een onmachtige hoofdpersoon, en begin dit jaar schreef hij ook nog mee aan Deep Shit, een televisieserie waar ik nog steeds geen vat op heb: wat was dit voor raadselachtig verhaal over twee losgeslagen en gewelddadige vrouwen? Een komedie, een thriller, een geëngageerd drama?

Nu is er Bast, dat volgens de achterflap gaat over twee overlevenden in een ondoordringbaar bos – ‘een sprookjesachtige roman over een onalledaags gezinsleven en een onalledaagse apocalyps’. Geen idee wat dat precies betekent, ook het kleurrijke en kinderboekachtige omslag geeft weinig houvast, maar ik krijg direct zin om dit te lezen. Want De Waard (1984), die ik enigszins persoonlijk ken en met wie ik weleens in een min of meer lege boekhandel heb voorgelezen, is een schrijver die op een aanstekelijke manier alle remmen los kan gooien. Iemand die zich niets aantrekt van conventies, van een afgebakende plot of een duidelijk genre. Misschien heb ik krantenaandacht gemist, misschien is dit stukje zodra het van de drukker komt al achterhaald door allerhande interviews en recensies, maar tot dusverre – ook bij De Waards vorige werk – krijg ik de indruk dat veel critici niet zo goed weten wat ze met zijn schrijven aan moeten. Waar en hoe het te plaatsen. Zonde, want hij heeft al bewezen veel talent te hebben voor scènes, vervreemdende dialogen, interacties waar je als lezer (of kijker) net niet helemaal de vinger achter krijgt.

Doorgaans als er een nieuw boek verschijnt, meen ik wel grofweg te kunnen inschatten wat voor soort werk het is, waar het me aan zal doen denken, in welke stemming ik ervoor moet zijn. Bij Bast heb ik geen idee. Categorie hit or miss wellicht, maar het nodigt mij in elk geval uit.

Thomas Heerma van Voss


Sneeuw op de bergen

Dit jaar lijkt de Zuid-Afrikaanse wintervakantie nog korter te duren dan gewoonlijk, een kleine twee weken, meer niet. Als ik dus al tijd vind om eindelijk eens wat boeken te lezen van de slordige, groeiende stapel naast het bed, dan zal het helaas niet het omvangrijke Crossroads van Jonathan Franzen zijn. Lijkt me een perfect vakantieboek, intelligent vermaak, lekker dik, waarbij ik weet dat ik achterover kan leunen en genieten van de rit omdat de schrijver achter het stuur te allen tijde weet wat hij doet. Amerikanen zijn goed in vakantieboeken. The Candy House van Jennifer Egan, nog zo’n titel waar ik naar uitzie, maar waarmee ik maar wacht tot de zomervakantie in december en januari. Egans A Visit from the Goon Squad was een ideaal, zonovergoten vakantieboek, zo’n roman waar je naar uitziet om in verder te lezen, elke dag een beetje Sasha en Bennie en al die anderen – niet te veel tegelijk, zodat je langer kunt genieten.

Nee, het moet wat dunner deze keer, dus Beer van Marian Engel en De schaamte van Annie Ernaux. Een goed vakantieboek kiezen is lastig, ik wil geen miskleun zoals The Promise van Damon Galgut afgelopen zomervakantie, dat was een beetje ‘South Africa for Dummies’, zonde van de tijd. En ik ga maar eens herlezen, al zal daar wel geen tijd voor zijn. Met herlezen weet je sowieso dat je goed zit. Grip van Stephan Enter of Train Dreams van Denis Johnson. Fijne boeken om in bed te lezen terwijl het koud en nat is buiten, met sneeuw op de bergen. Al zal het wel weer overwegend zonnig worden, en gewoon een graad of twintig.

Alfred Schaffer


Toneelbijbel

Ik ga op reis naar een theatercamping en neem mee: de Dikke Jibbe. De verzamelde toneelteksten van Jibbe Willems, huisschrijver van Toneelgroep Maastricht, vorig jaar verschenen, onder de titel Je kan je niet verstoppen door je ogen dicht te doen. Tijdens de lockdowns heb ik het lezen van toneelteksten leren waarderen, en hiervoor struinde ik rond door de ongelooflijk grote verzameling die online gratis beschikbaar is bij De Nieuwe Toneelbibliotheek. Met zulke teksten ben je zelf de regisseur en levert je verbeelding de acteurs en de decors. Ik stel me voor dat dit is hoe begenadigde musici partituren lezen en onmiddellijk vertalen in een uitvoering. Als toneellezer hoef je geen bovenmenselijke talenten te hebben. Iets meer concentratie en fantasie dan je als romanlezer nodig hebt volstaat.

Jibbe Willems werd een van mijn favorieten. Ik las Waar het vlakke land gaat plooien, een poëtische roadtrip, over Limburg na het sluiten van de mijnen, tragisch, weemoedig, maar ook vol catchy dialogen. Daarna een monoloog van een clown die in aanvaring komt met het uwv, een stuk dat zich afspeelt in een pretpark, en het even beklemmende als bloedmooie De Poolse bruid (‘ze rijden langs eindeloze rijen windmolens/ affakkelende schoorsteenpijpen op industrieterreinen/ duistere zwarte gaten – weiland of afgrond – en aan het eind van de wereld waar het land in het water valt/ stoppen ze// ze stapt uit/ scheepsdiesel/ uitlaatgassen/ natte hond/ rottend afval’). Willems beheerst een brede waaier van stijlen, van intieme monologen tot carnavalesk spektakel.

Op die camping kom ik inmiddels al een aantal jaren, maar dit jaar voor het eerst als schrijfdocent. Dus gaat deze toneelbijbel mee, met veertien teksten, bijna vierhonderd pagina’s, als inspiratie voor mijn lessen over dialoog en monoloog. Want daar zorgt al dat taalvuurwerk ook nog eens voor: je krijgt er enorm veel zin van om te gaan schrijven.

Christiaan Weijts


Renaissance binnen handbereik

De tropen rukken op tot in Zuid-Europa, de subtropen tot in de Lage Landen. Hier in het heuvelland waan je je in Toscane of Umbrië. Ik hoor het mijn vader nog zeggen: ‘Wat zouden we nog verre reizen maken?’ Dat was ergens in de late jaren vijftig, toen er van de sprinkhanenplaag van het massatoerisme nog geen sprake was. En uiteraard kon hij niet weten dat het anno 2022 eenvoudiger zou zijn een groot deel van de schatten van de Renaissance hierheen te halen dan zelf de natuur- en humeur-belastende reis naar het zuiden te maken. Met dank aan Die Welt der Renaissance, een onhanteerbaar groot en zwaar boek van de nog jeugdige Tobias Roth, blijf ik vooralsnog liever even thuis.

Nietzsche had natuurlijk gelijk. Hij noemde het ‘het gouden tijdperk van dit millennium’, en ja, het moderne Europa is zonder de Italiaanse Renaissance ondenkbaar. Het boek van Roth is een ongekende schatkamer waar ik me sinds het verschijnen, twee jaar geleden, met enige regelmaat in begeef om er telkens weer als herboren, met nieuwe inzichten en ontdekkingen, uit te komen. En vooral ook met hernieuwd geloof in de kracht van literatuur. De dichter en humanist Giovanni Pontano zei het zo: ‘Niets helpt ons zozeer het grove en mensonwaardige geweld te beheersen en de wreedheid uit te bannen als de literatuur, en heel in het bijzonder die literatuur die haar naam heeft ontleend aan die menselijkheid.’

Let wel: de Renaissance was ook het tijdperk van de ‘middeleeuwse’ heksenvervolgingen, van het extremisme, het fanatisme en de verboden boeken. Erasmus werd na 1554 in Italië voor twee eeuwen het zwijgen opgelegd, in 1559 verscheen de eerste Index librorum prohibitorum (lijst van verboden boeken), die pas in 1966 werd afgeschaft. Bij Roth vind je het allemaal: de liefdesgedichten van Petrarca, de brandstapel van Savonarola, verhandelingen over de waardigheid van de mens en de gelijkwaardigheid van man en vrouw, fabels van Leonardo en obscene brieven van Machiavelli, Het boek van de hoveling (Castiglione) en sonnetten uit de kerker (Petrucci), de schoonheid van het Latijn en de pornografische poëzie van Pietro Aretino, en – het oog wil ook wat – een schitterende documentatie van vroege boekdrukkunst. Ach ja, wat zouden we, met zoveel fraais binnen handbereik, nog verre reizen maken. Er zijn nog genoeg compartimenten in Roths schatkamer die ik alleen van de inhoudsopgave ken.

Cyrille Offermans


De antenne van zijn tijd

Veel van wat ik het laatste jaar lees heeft te maken met de Vijftigers, omdat ik het in mijn hoofd heb gehaald over hen in 2025 een boek te publiceren: Breken is bouwen: 75 jaar Vijftig Lezen betekent dus deze zomer vooral hérlezen, wat de nodige openbaringen oplevert. Op zestienjarige leeftijd, in 1969, las ik Simon Vinkenoogs olossale dagboek Liefde: Zeventig dagen op ooghoogte (1965). Vinkenoog, gekleed in een colbert met bloemmotief en zittend óp een tafel, had in dat jaar een indrukwekkende lezing gegeven voor een volle zaal hbs-leerlingen. Van hem wilde ik meer weten. Ik probeerde zijn essayistische ‘getijdenboek’ over de sixties Weergaloos (1968) te lezen, maar merkte dat ik intellectueel tekortschoot. Liefde lag me beter, hoewel ik niet wist wie Henri Michaux was. En van Vinkenoogs vriend Bert Schierbeek had ik nog niks gelezen.

Deze zomer herlees ik dus Vinkenoogs dagboek Liefde, niet de verkorte versie uit 1972 maar de eerste druk van bijna vijfhonderd bladzijden. Daar verheug ik me zeer op. Weergaloos herlas ik eerder dit jaar. Die kloeke essaybundel noemde Vinkenoog zelf ‘ontdekkingsreizen naar de waarheid’. Pathetiek? Geen sprake van. Vinkenoog was een zeer belezen Vijftiger van het eerste uur die tegenwoordig systematisch wordt onderschat. Daar komt verandering in, dat weet ik zeker.

Weergaloos is een essayistische reportage in fragmenten van wat de sixties behelsden. Vinkenoog was de antenne van die tijd en noteerde de kern van het veranderende denken. Zeer leerzame lectuur. Dat zal Liefde ook zijn, een dagboekexperiment waarin Vinkenoog – die net in de gevangenis had gezeten omdat hij betrapt was op een paar kruimels marihuana – een poging deed zijn eigen turbulente literaire leven te verbinden met de ‘happening’ die het cultureel ontwakende Amsterdam werd. Weergaloos nodigde door het noemen van vele schrijversnamen uit tot nieuwsgierig dóórlezen. Als ik Liefde doorblader zie ik meteen dat uit dat boek een nieuwe, lange leeslijst voortvloeit. Vinkenoog stimuleert nog immer.

Graa Boomsma