Toen Jessica Durlacher op 18 december 2004 in Trouw voorstelde op de Nederlandse scholen een toewijding aan de vlag in te voeren zoals Amerika die kent, was mijn reflex: er is meer dan ooit behoefte aan een Genootschap van Gelovigen voor Godslastering. Ooit stelde ik schertsend de oprichting van zo’n genootschap voor bij één van de eerste affaires die Ayaan Hirsi Ali veroorzaakte toen zij de profeet Mohammed «pervers» noemde en vervolgens «een pedofiel». Het genootschap zou mensen verenigen op een dubbele boodschap.

Ten eerste de boodschap dat het gevoel dat de eigen goden gelasterd worden juist voor gelovigen ten diepste niet het probleem is. Gelovigen geloven immers uiteindelijk niet in een godsbeeld, maar in God die alle beelden overstijgt. En als er iets gelasterd wordt, is dat altijd het beeld dat gelovigen en ongelovigen van God hebben.

De tweede boodschap van het Genootschap van Gelovigen voor Godslastering is dat juist gelovigen zich ervan bewust zijn dat alle goden, inclusief die van henzelf, steeds weer gelasterd moeten worden. Ze moeten van hun voetstuk worden gestoten, onderuit worden gehaald. Anders gaan wij onze eigen fantasieën of opvattingen voor God houden en die absoluut stellen. Juist gelovigen weten dat er iets niet in de haak is wanneer de nationale vlag op het altaar of naast de preekstoel staat, laat staan wanneer de nationale vlag de plaats inneemt van het altaar of de preekstoel, zoals Jessica Durlacher voorstelt.

Vooral als gelovige – ik leg mijn kaarten op tafel – voel ik mij hoogst ongemakkelijk wanneer moslims nu haast at gunpoint wordt gevraagd zich te onderwerpen aan de Nederlandse normen en waarden. Tegen de meeste heb ik niet zoveel bezwaar, sommige zijn ook mij zeer heilig, maar zij zijn voor mij niet de heilige norma normans non normata, de norm die normeert maar zelf niet genormeerd wordt. Ik maak een religieus voorbehoud en de normen en waarden van onze cultuur gelden wat mij betreft in afgeleide zin. De laatste norm ligt voor mij overigens evenmin bij de bijbel of de christelijke overlevering, maar bij de God waarin ik geloof en die – de centrale paradox van het christendom – zich geïdentificeerd heeft met iemand die door de heersende normen en waarden nu juist werd buitengesloten en werd kapotgemaakt.

«Ik beloof trouw aan de vlag», schreef Durlacher, «laten we een dichter vragen om een strak, plechtig rijm, dat elk kind moet kunnen dromen. Zo een dat je tot vervelens toe zegt, maar dat desondanks een onwrikbaar, dierbaar credo wordt.» Ik zal het wel dramatiseren, maar ik dacht aan christenen van de eerste generaties die gestraft en soms gedood werden omdat ze niet wilden knielen voor de keizer als vergoddelijkte representant van het Romeinse Rijk. Hun restte slechts godslastering: niet deze goden, God alleen.

Wij horen van alle kanten dat we religie zoveel mogelijk moeten terugdringen om ruimte te maken voor het vrije woord. Het is echter de angst voor religieuze verschillen die leidt tot afgoderij, de minachting voor de achterlijke gelovigen die voert tot het absoluut stellen van de cultuur die wij zelf geschapen hebben.

Het is daarentegen het geloof dat alles wat wij als absoluut poneren steeds relativeert, omdat het alleen God als absoluut beschouwt. Het gaat in het Genootschap van Gelovigen voor Godslastering – ik ben vooralsnog het enige lid, dus ik mag het eenzijdig vaststellen – dus om iets anders dan het heilig verklaren van de vrijheid van meningsuiting, zoals na de moord op Theo van Gogh dreigde te gebeuren. Alsof spreken geen grenzen zou moeten kennen. De menselijke kwetsbaarheid vraagt om terughoudendheid. Sterker nog: het recht op vrijheid van meningsuiting is uiteindelijk gebaseerd op respect. Vrijheid van meningsuiting is nodig omdat er geprotesteerd moet kunnen worden als wij denken dat wat waarlijk heilig is, bijvoorbeeld de menselijke waardigheid, wordt geschonden.

George Bush heeft daarom in zekere zin gelijk als hij suggereert dat democratie religieus is. Maar het is niet de democratie in haar concrete vorm die heilig is, en al helemaal niet de missie om de democratie van westerse snit ten koste van alles uit te dragen. Democratie is religieus omdat het ons dwingt tot kwetsbaarheid. «Gedoemd tot kwetsbaarheid», schrijft Geert Mak in zijn geruchtmakende en verhelderende boekje, al is mij dat nog te defaitistisch en te weinig religieus geformuleerd. Democratie is gebaseerd op respect voor een waarheid die wij niet kennen maar die slechts gezamenlijk gezocht kan worden, voor een gerechtigheid die er niet is maar waarnaar we zoeken door te proberen onszelf en elkaar het recht te geven dat ons toekomt. Democratie is gebaseerd op respect voor wat zich nog als heilig en heilzaam moet openbaren. Daarin heeft zij religieuze trekken. Want religie mag dan nu wel vol minachting worden weggezet als een op niets gebaseerde vaste overtuiging, zonder enige terughoudendheid geponeerd en opgelegd aan anderen. Maar religie verstaat zichzelf niet allereerst als ponerend woord. Religie verstaat zichzelf als antwoord. God is het die in de religie het eerste en laatste woord heeft en dat relativeert alle menselijke woorden. Het zet die woorden op hun plaats en het maakt duidelijk dat zij slechts kunnen verwijzen naar een waarheid die zij zelf niet in de greep hebben, naar een gerechtigheid die zij zelf niet belichamen maar die ze zoeken.

Sinds een paar jaar roept in de Nederlandse publieke opinie het woord «religie» als eerste associatie op: islam. Deze religie – en zo elke religie – wordt getekend als achterlijk en gevaarlijk. Achterlijk is religie volgens haar critici vooral omdat zij onderworpenheid uitdrukt en vraagt, en dat is autonome mensen onwaardig. Tegelijkertijd belichaamt zij een wilde onbeheersbaarheid die een gevaar betekent voor de geordende samenleving. In onze liberale cultuur zijn autonomie en scepsis de goden. Onderwerping aan een ordening die niet van deze wereld is en inzet voor die ordening gelden als godslasterlijk. Hiertegenover maakt zich een liberaal fundamentalisme breed.

Het kenmerkende van fundamentalisme is niet de mate waarin het overtuigd is van het eigen gelijk. Veel religieuze en politieke stromingen geloven, net als de meeste individuen, dat zij gelijk hebben. Het eigene van fundamentalisme ligt in de reactie op anderen, die ook overtuigd zijn van hun eigen gelijk. Worden tegenwerpingen van anderen gezien als potentiële bijdragen aan een waarheid die nog aan het licht moet komen, of worden ze waargenomen als bedreigingen van de eigen zuiverheid? In dit laatste geval is er sprake van fundamentalisme.

In deze zin wordt onze publieke discussie nu beheerst door een liberaal fundamentalisme. Religie wordt gezien als bedreiging voor het unieke eigen contact met de waarheid en de gerechtigheid, niet als een bijdrage aan het zoeken naar waarheid, niet als een waardevolle poging tot gerechtigheid.

Dat er liberaal fundamentalisme bestaat, is minder gek dan het lijkt. Want anders dan vaak gedacht wordt, is fundamentalisme geen oorspronkelijk religieus fenomeen. Fundamentalisme is een modern fenomeen, product van een tijd waarin men collectieve identiteiten ging grondvesten op absolute ideologieën. Het is een kind uit dezelfde schoot waaruit ook het nationalisme, het communisme en het fascisme werden geboren en die uit naam van het eigen onbetwistbare gelijk afwijkingen te vuur en te zwaard bestreden. We kennen de geschiedenis van de twintigste eeuw. Het is dus meer dan een historische eigenaardigheid dat het moslimfundamentalisme vaak opkomt als alternatief voor failliete politieke ideologieën, zoals het Arabisch nationalisme en het socialisme. Het islamitisch terrorisme heeft veel meer relatie met andere vormen van terrorisme dan met andere vormen van religie of andere vormen van islam.

Opzettelijk en bewust hanteer ik bij dit alles een normatieve definitie van religie, geen beschrijvende. Want ook al is het fundamentalisme geen oorspronkelijk religieus fenomeen, het valt niet te ontkennen dat het zich in de religie genesteld heeft, misschien wel bij uitstek in de religie. Het is zonneklaar dat religie feitelijk het eigen gelijk vaak níet relativeert en zich wel degelijk als absoluut poneert. Het valt niet te ontkennen dat religieuze instituties de neiging hebben zichzelf vorm te geven als absolute staten. Mijn eigen katholieke kerk belichaamt sinds halverwege de negentiende eeuw bij uitstek de paradoxen van de religie in de moderniteit: zich verzettend tegen een steeds absoluter wordende staat nam ze zelf de gestalte aan van een absolute staat; zich kerend tegen een steeds sceptischer wordend modern denken manoeuvreerde ze zichzelf in een intellectueel getto, zich afzettend tegen een ideaal van grenzeloze vrijheid en absolute autonomie verdedigde zij autoritarisme en onmondigheid. Het kan dus niet anders of mijn Genootschap van Gelovigen voor Godslastering keert zich ook tegen de heilige huisjes die in de bestaande religie de plaats hebben ingenomen van het heiligdom.

Hiermee doet het Genootschap echter niets anders dan wat in de geschiedenis van de religies steeds opnieuw gebeurde en gebeurt. Wie de religieuze geschiedenis bestudeert, ziet dat de kritische geest er evenzeer een woonplaats heeft als de neiging Gods absoluutheid te kapen ten dienste van eigen doeleinden. Religie drukt zich evenzeer uit in verzet tegen machtsverhoudingen als in legitimering ervan. Religie is evenzeer een bron van steun aan kwetsbaren en gekwetsten als van steun aan onderdrukkers en geweldenaars. Religie heeft een even dubbelzinnige geschiedenis als bijvoorbeeld de moderne politiek die zowel het totalitarisme voortbracht als de democratie, en als de moderne wetenschap die zowel het pokkenvaccin als de atoombom ontwikkelde.

Wie religie daarom veracht en denkt zich zo van de dubbelzinnigheid af te maken, slaat de westerse cultuur een belangrijk instrument uit handen met deze dubbelzinnigheid om te gaan. Want wat religie van belang maakt, juist in de huidige situatie van culturele onzekerheid en maatschappelijke herschikking, is dat zij het bewustzijn levend houdt van de onontkoombare dubbelzinnigheid van elk menselijk project.

Wetenschap zoekt naar waarheid. Politiek is erop uit rechtvaardigheid te realiseren. Religie beschouwt beide als menselijke opdracht, maar bewaart het bewustzijn dat deze opdrachten menselijk gezien onvervulbaar zijn. Wat wij aan recht realiseren is een oneindige verbetering vergeleken met een situatie van rechteloosheid, maar blijkt ook steeds weer net niet het recht dat mensen nodig hebben om tot hun recht te komen. Onze kennis heeft zich indrukwekkend uitgebreid, maar die blijkt steeds onvolledig en ook fundamenteel gebrekkig. Religie kent het menselijk tekort en reikt een omgangsvorm aan. Niet door de wetenschap en het recht te verachten, maar door die kennis te zien als reële maar gebrekkige uiting van de waarheid die wij zoeken, door het bestaande recht te beschouwen als reële, maar onvolkomen verwijzing naar het recht dat wij uiteindelijk nodig hebben.

De krampachtigheid van de huidige publieke discussie wijst erop dat wij ons voor een taak gesteld voelen waarvan wij weten dat wij die niet kunnen realiseren. Alsof wij enerzijds onszelf de opdracht geven het dreigende kwaad af te wenden en anderzijds niet geloven dat we de bedreigingen die op ons afkomen werkelijk het hoofd kunnen bieden. We weten blijkbaar niets anders te bedenken dan deze onzekerheid te overschreeuwen. Misschien is het niet vreemd dat een dergelijke cynisch geworden cultuur de religie veracht. Religie is immers, naar een woord van de Brits-Nigeriaanse schrijver Ben Okri, de noodzakelijke ketterij waar het cynisme God is. Deze religie zadelt mensen niet op met de opdracht het kwaad te verslaan en de wereld definitief goed te maken. Zij helpt mensen te midden van het kwaad dat ons omringt en te midden van de terechte angst die dat inboezemt het goede te zien en erover verbaasd te zijn, het te koesteren en te behoeden als iets wat van waarde is en om eerbied vraagt, en het te accepteren als teken van hoop.

Laat ik dit verbinden met de meest brandende kwestie van dit moment: de sociale samenhang, dat wil zeggen de wijze waarop wij in Nederland met elkaar verbonden zijn en willen zijn. Religie is niet allereerst een eigen visie op de cultuur die ons bij elkaar kan houden. Zij houdt veeleer het besef levend dat mensen met elkaar verbonden zijn voordat ze van elkaar zijn gescheiden door culturen en religies, door verschillen in opvatting en smaak. Beslissend is niet óf ik een gemeenschappelijk waarden-en-normenstelsel kan vinden met allochtonen. Beslissend is het feit dat wij, dat ons lot en ons geluk, met elkaar verbonden zijn, of we dat nu leuk vinden of niet. Beslissend is dat wij samen in dezelfde ruimte leven, dat wat de ander overkomt een beroep doet op mijn betrokkenheid en andersom.

De monotheïstische religies drukken deze primaire verbondenheid uit door te zeggen dat alle mensen geschapen zijn door God, kinderen zijn van God en in deze zin familie zijn van elkaar. We weten niet wat dat betekent. Wij zijn met vallen en opstaan – en inderdaad, het lijkt op dit moment een periode van meer vallen dan opstaan – op zoek naar een manier om deze verbondenheid vorm te geven. Dit wankele zoeken noemen wij cultuur, samenleving, politiek. Religie houdt ons voor dat alles wat er gezegd en gedaan wordt bijdraagt aan deze zoektocht – hetgeen onder meer betekent dat het onmogelijk is groepen alleen te beschouwen als onderdeel van de gemeenschap indien zij hun diepste overtuigingen weerspreken of geheel voor zichzelf houden, zoals nu vooral met moslims gebeurt.

Als ik verkondig dat het een schande is dat onze maatschappij vluchtelingen op straat laat leven, zelfs als ze zwaar getraumatiseerd zijn en kleine kinderen bij zich hebben, als ik meen dat het niet mijn recht maar mijn plicht is daartegen verzet aan te tekenen en als ik deze plicht uiteindelijk religieus motiveer, dan is dit geen breuk met de maatschappij, maar mijn bijdrage aan de discussie over wat onze samenleving is en moet zijn. Als sommige moslimgroeperingen menen dat de scheiding tussen kerk en staat, zoals deze in het Westen is gegroeid, niet per se respect verdient maar fundamenteel ter discussie gesteld moet worden, dan is dat geen verachtelijke poging om de verworvenheden van de Verlichting teniet te doen, maar beschouw ik dat ook als bijdrage aan wat onze samenleving is en zou moeten zijn. Het is volgens mij bovendien helemaal geen onzinnige bijdrage. Bepaalde opvattingen over de scheiding tussen kerk en staat snijden in ieder geval de publieke sfeer af van noodzakelijke fundamentele discussies en ontslaan andersom de religies van de noodzaak om publiek verantwoording af te leggen. Ze dragen ertoe bij dat de religie gettoïseert en de samenleving ontzielt.

Het verbijsterende is dat dit allemaal gebeurt in naam van de Verlichting. De Verlichting impliceert vanouds geloof: geloof in de kracht van argumenten, vertrouwen in de openbarende kracht van het inzicht, hoop op het perspectief van het recht. Dat het inzicht in dit geloof van de radicale Verlichting verloren is gegaan, is de reden voor de teloorgang van de tolerantie voor verschillende religieuze standpunten, een tolerantie die ooit juist door mensen als John Locke en Pierre Bayle werd verdedigd terwijl ze tijdelijk in Nederland verbleven.

Het verlies van het gevoel voor het religieuze in de Verlichting heeft de tolerantie doen omslaan in verachting voor religie. Alsof religieuze mensen een soort fanatieke Ajax-supporters zouden zijn: je moet ze hun volstrekt irrationele hobby gunnen, maar de onvermijdelijke overlast voor weldenkende mensen zoveel mogelijk beperken. Desnoods met behulp van de politie.

Hiertegenin beweer ik dat religie bij uitstek in de publiek sfeer thuishoort, dat religies niet alleen vanuit zichzelf hun plaats moeten opeisen in de publieke discussie maar dat politici en bestuurders op een nieuwe publieke aanwezigheid van religie zouden moeten aandringen.

Met name de islam heeft de laatste tijd duidelijk gemaakt dat religie in belangrijke mate overgave is, onderwerping aan wat oneindig groter is dan wat mensen kunnen bedenken of poneren, aan wat absolute eerbied en toewijding verdient. Het is moslims op verachting komen te staan, maar ze hebben gelijk. Religieus gezien is de echte vraag van het menselijk bestaan niet: waar ga je voor? Religieus gezien is de echte vraag: waar buig je voor, wat geeft jouw leven waarde, wat vraagt je om en dwingt je tot eerbied en toewijding? Deze nadruk op eerbied is een belangrijk tegenwicht tegen de dwang van onze cultuur om autonoom te zijn, zelfstandig en eigen baas.

Ons ego is niet onze laatste grond, onze eigen keuze niet onze hoogste waarde. Wetenschap, doorgaans gezien als de uitdrukking van menselijke autonomie bij uitstek, is gebaseerd op eerbied voor de wereld, de feiten, de waarheid die aan het licht kan komen. Recht schept inderdaad autonomie en vrijheid, maar is gebaseerd op eerbied voor een waarde en een waardigheid die mensen recht geeft. Willen we de opsluiting in het subjectieve gelijk van de eigen mening of overtuiging doorbreken, dan vraagt dit om eerherstel van respect, van eerbied. Het vraagt om eerherstel van de religieuze gebaren die voor een op autonomie gerichte moderniteit het meest weerbarstig zijn: het buigen en het knielen.

Wat daarvoor nodig is, is natuurlijk geen Genootschap van Gelovigen voor Godslastering. Dat laat ik nog maar even virtueel. Wat wij nodig hebben is een wedergeboorte van de Verlichting met verdiscontering van haar religieuze grondslag, een kritische geest die gebaseerd is op geloof in een waarheid die kritiek noodzakelijk maakt, die weigert zich te laten imponeren door macht en grote mond, en die waarheid niet verwart met de mening van de meerderheid. Wat wij nodig hebben is de voor mij uiteindelijk religieuze overtuiging alleen te mogen gehoorzamen aan wat werkelijk eerbied en toewijding verdient, en niet alleen aan wat als absoluut geponeerd wordt.

Dat we nooit definitief weten wat dat is, is een onzekerheid waarmee we moeten leven en waarmee we kunnen leven omdat we er tegelijkertijd wel degelijk een vermoeden van hebben en dit vermoeden herkennen in het vermoeden van anderen.

In de huidige constellatie is deze Verlichting die haar eigen religieuze grondslag verdisconteert godslasterlijk. Maar dat maakt haar des te noodzakelijker.

De tekst is een bewerking van een lezing tijdens het symposium Ongelooflijk achterlijk: Tegen het demoniseren van religie, georganiseerd door het Heyendaal Instituut en het Soeterbeeck Programma van de Radboud Universiteit Nijmegen.