Zoals het jarenlang cliche was om thuisfilms te beschouwen als inferieure kleinburgerkunst met alle pretentieuze artisticiteit die een totaal gebrek aan techniek, fantasie en artistiek inzicht accentueren, zo dreigt het nu cliche te worden de thuisfilm als genre te waarderen, niet alleen om zijn documentaire waarde, maar vooral ook om de artistieke kwaliteiten. Vorig jaar presenteerde het Filmfestival Rotterdam een programma ‘Master Home Movies’, waarin zowel met thuisfilmpjes samengestelde films waren opgenomen als professionele films, gedraaid op acht millimeter. Al eerder was op de BBC een fascinerende reeks documentaires te zien over het dagelijks leven in Europa in de eerste helft van deze eeuw, thematisch geordend met gebruikmaking van uitsluitend ‘found footage’.
Er zijn ook kunstenaars die thuisfilms verzamelen, hetzij om er iets mee te doen, hetzij om zich te laten inspireren door de onbeschroomde blik van de amateurfilmer in zijn intiemste momenten en het ontbreken van enige technische bekwaamheid. Onlangs zond de BRT een intelligente documentaire uit over Rene Magritte, de Belgische surrealist wiens schilderijen, meer nog dan die van Dali, iconen zijn van twintigste-eeuwse vervreemding. Tot in De Groene toe worden ze te onpas gebruikt als illustratie van het vervreemdende, het omfloerste en het onbegrijpelijke. Zo'n indifferent gebruik wordt in de hand gewerkt door het lage schilderkunstgehalte van Magrittes doeken. Hij beschouwde zich eerder als denker dan als schilder en maakte schilderijen om beelden die ver voorbij het bereik van de taal liggen: ‘De schoonheid ligt niet in hoe men schildert maar in het beeld dat men denkt.’
Zo ergerlijk naief de stijl van zijn schilderijen is, zo verbijsterend onbeholpen is de techniek van de geensceneerde foto’s die Magritte maakte. In de groezelige beelden is hij meestal zelf te herkennen, met zijn vrouw Georgette en met in een poetische sfeer getrokken alledaagsheden als bijvoorbeeld sloffen: ‘Chers amis, we hebben geen keus - zonder leven geen kunst.’
In 1956 kocht Magritte een amateurfilmcamera en -projector. Wanneer zijn financiele middelen hem dat maar toelieten, maakte hij films, vrijwel altijd in het huis in Brussel-Schaerbeek dat hij zelden verliet. Het zijn zowel geregisseerde, ‘surrealistische’ filmpjes als opnames van Georgette, haar zuster, vrienden, de hond Loulou en hemzelf, bekkentrekkend in de tuin, in de woonkamer, in de gang of in het burgerlijk ingerichte kamertje dat zijn atelier was. Ook de geregisseerde filmpjes hebben die morsige, knusse kwaliteit van de thuisfilms. Bekende schrijvers als Mesens en Colinet kwamen langs en verrichtten iets wonderlijks voor de steeds bewegende camera, met geregeld een steelse blik in de lens.
Net als van zijn onafscheidelijke stropdas en bolhoed krijg je ook van Magrittes thuisfilms de onafschudbare indruk dat die zwaar geurende burgerlijkheid, het koket doen, het ongegeneerd inzoomen op decollete en benen van bevriende vrouwen, allemaal voorspiegeling is. Zo'n extreme discrepantie tussen het burgerlijke voorkomen en de poetische kracht als van de denker Magritte moet overbrugd: ‘Mijn kunst kan enkel iets betekenen in de mate waarin het weerstand biedt aan de burgerlijke ideologie die ons verstikt.’
In een keurig gesteven interieur, gestoffeerd met pluche en porseleinen dieren, spelen Rene en Georgette, Loulou, familie en bekenden ons een al te bekend spel voor: poezie teruggebracht tot mensen en dingen van alledag. Zoals de meester het zelf formuleerde als probleemstelling voor zijn schilderij Les vacances de Hegel: ‘Hoe een glas water tonen zodat het ons niet onverschillig laat?’