In dit minderwaardigheidsgevoel is het niet hebben, of beter: het niet geven, van een mening een toonbeeld van bescheidenheid. Maar sinds wanneer heeft de grootte van een samenleving iets te maken met het vermogen een goed oordeel te kunnen vellen? Heeft een dwerg minder recht iets goed of slecht te vinden dan een reus?
De consequenties zijn verschillend, zegt men dan. Wij kunnen geen druk uitoefenen op China of Indonesië, dus kunnen we het morele oordeel maar beter achterwege laten en gewoon zaken doen. Zo gaat domineeschap naadloos over in koopmanschap, en dat vind ik, met excuus voor het moralisme, verwerpelijk.
Het relativisme rukt in Nederland weer op, het postmodernisme dat we in de jaren tachtig dachten achter ons te hebben gelaten, is via de achterdeur weer binnengeslopen. Laat de voors en tegens zien, denken onze intellectuelen, geef de verschillende ‘perspectieven’ en 'contexten’ aan en onthoud je van een eindbeslissing, een onwankelbaar oordeel. Want alles is relatief en betrekkelijk en bovendien is iedereen slim genoeg zelf een conclusie te trekken.
Dat laatste is in ieder geval een misverstand. Dankzij de vele radio- en televisieprogramma’s waarin kijkers en luisteraars hun mening over een onderwerp mogen geven, weten we dat de meeste mensen domweg geen mening hebben. En als ze die wel hebben, kunnen ze die niet met argumenten onderbouwen. Zo hoorde ik in het geval van Gümüs een luisteraar zeggen dat hij vond dat de man moest blijven. Waarom, vroeg de omroeper. Omdat het niet goed is dat we hem terugsturen. Maar waarom is dat niet goed? Nou gewoon, was het antwoord.
Zomaar wat denken, dat is wat alom heerst. Er is een chronisch gebrek aan doordachte overtuigingen en de intellectuelen doen er weinig aan. Ze zijn bang belerend over te komen en ze zijn zelfs bang hun betrokkenheid bij een kwestie te laten zien. Want dat is nog veel jammerlijker: dat men geen hartstocht meer durft te tonen en gevoelloosheid verwart met redelijkheid of bezadigdheid.
Bezadigd is het zeker, alsook stomvervelend. Neem nogmaals Gümüs (want een ander voorbeeld van een onderwerp dat enig meningsverschil in Nederland opriep, kan ik zo gauw niet vinden): als hij mocht blijven zou dat onrechtvaardig zijn tegenover de anderen die wel worden weggestuurd. Wie riep toen dat dat nou precies de reden was om de regel - die we per slot zelf hebben verzonnen - te veranderen? En wie riep dat het hele argument dat 'uitzonderingen leiden tot voortrekkerij’ niet deugde, omdat het neerkwam op het wegsturen van de ene hongerige die aan de deur komt, vanuit de gedachte dat er zoveel andere hongerigen zijn die niets krijgen?
Zo had een vurige discussie kunnen ontstaan waar Gümüs en de democratie bij gebaat zouden zijn. Zonder moralisme geen mening. Zonder meningen geen levendigheid.
Vaderlandse intellectuelen, wees toch niet zo bloedeloos. Moraliseer!