Vanaf de openingszin van Tjon, de langverwachte nieuwe roman van Theodor Holman, is de toon gezet. Je hebt lafaards en verraders in deze wereld, en degene die dat op z’n hardst verkondigt is een in het nauw gedreven kind. Tjon is twaalf en houdt zich staande door grootse fantasieverhalen op te hangen tegen andere kinderen. In eerste instantie lijkt hij wel een beetje het broertje van Kees de Jongen, met dit verschil dat Kees dankzij zijn redder-in-de-noodfantasieën zwierend over straat gaat, terwijl Tjon zich allengs meer in de nesten werkt met zijn opschepperijen. Prachtig treft Holman de toon van het zichzelf overschreeuwende kind, ontroerend en lachwekkend tegelijkertijd. Tegenover het sadistische gepest van zijn bijna vier jaar oudere broer Joost staat Tjon machteloos, net als tegenover het mysterieuze lijden van zijn vader. Die oorlog, daar is het allemaal mee begonnen, en daarom heeft ook zijn moeder altijd hoofdpijn. In luttele pagina’s, met behulp van bedrieglijk eenvoudige dialogen, laat Holman zijn jonge held doldraaien in diens eigen even absurde als dwingende logica. Wat is er nu gebeurd in de oorlog en hoe zien gaskamers er eigenlijk uit? Tot ongeveer tweederde van de roman balanceert Tjon op de grens van overspannenheid en gekte. De scène waarin hij op een feestje dronken wordt gevoerd, is bijna te erg om uit te kunnen lezen. Sowieso krijgt het begrip ‘gemeen’ in deze roman een ongekende dimensie. In het laatste deel van het boek is een grens gepasseerd, en op welk moment dat precies gebeurt is mij niet helemaal duidelijk. Tjon is geen fantast meer, maar een idioot, die voortdurend zijn hand in de broek heeft, zijn plas laat lopen en uiteindelijk dat wat hem het liefst is vernietigt.
In zekere zin is het opheffen van de dubbelzinnigheid jammer. Heel lang maakt Holman het volkomen geloofwaardig dat het geen doen is voor een enigszins gevoelige ziel, groot worden. Daar heb je bij wijze van spreken zelfs geen oorlogsslachtoffers als ouders bij nodig. Een verongelukt buurkind dat je per se in opgebaarde staat moet aanschouwen, een klasgenoot die een astma-aanval krijgt net nadat jij hem een sigaret hebt opgedrongen, de wetenschap dat ook je moeder onherroepelijk dood zal gaan, het is genoeg. Aan de andere kant is het mooi en krachtig zoals de schrijver klaarblijkelijk zonder pardon de lezer een akelige waarheid wil inpeperen. Door de oorlogsobsessie van Tjon in zijn ijzeren consequentie door te trekken, creëert Holman een grimmig universum waarin behalve voor lafaards en verraders vooral ook veel plaats is voor daders.