Elke meewarigheid of hoon over vroegere wetenschappelijke misvattingen is dom en diep onhistorisch. We staan op de schouders van reuzen die vuur en antibiotica maakten, terwijl we zelf het wiel nooit zouden hebben bedacht. Dat de aarde voor de middeleeuwer centrum van schepping en heelal was berustte op de Schrift (zette God niet de zon stil aan de hemel om het uitverkoren volk de vijand te kunnen laten afslachten? Jozua 10: 12-13), maar ook Aristoteles, zonder enige weet van de bijbel, hing het geocentrisme aan – en ook hij gold in de Roomse wereld als autoriteit. De Antieken waren trouwens minstens zo belangrijk voor opvattingen in de medische wetenschap. De leer van de Romeinse arts Claudius Galenus (130-210) was ‘heilig’. Pas in 1543 zou de geboren Brusselaar Andries van Wesele (Vesalius) met zijn handboek over de menselijke anatomie daar ingrijpend verandering in brengen. Wat mogelijk was doordat het verbod in dode mensen te snijden geleidelijk verdween. Tot die tijd werden waarnemingen die niet met Galenus’ beschrijvingen overeenkwamen geweten aan beperkt waarnemingsvermogen of gezichtsbedrog.
Ik las ooit een verbluffend voorbeeld: een arts die bij verboden sectie (gevolg van nieuwsgierigheid en moderniteit) tot zijn schrik geen opening vond tussen beide hartkamers (in de leer vaststaand gegeven) maakte die toen zelf alsnog in de dode, terugdeinzend uit eerbied voor de traditie. Ook Vesalius zelf durfde pas na jaren wrijving tussen waarneming en leerboek zijn ‘ketterse’ bevindingen te openbaren, en verschillen met Galenus te verklaren uit het feit dat die de anatomie van dieren naar mensen had vertaald. Een prachtexemplaar van Vesalius’ standaardwerk was eigendom van de vermaarde, puissant rijke Amsterdamse arts en regent Nicolaas Tulp, die zich in opdracht van het Amsterdamse chirurgijnsgilde door Rembrandt op De anatomische les (Mauritshuis) als een tweede Vesalius liet afbeelden. Het boek opent met een prent van een publieke sectie door Vesalius zelf, die deels de werkelijkheid afbeeldt en deels symbolisch is. Er ligt een opengesneden vrouw op de snijtafel, omringd door publiek, maar rechts vooraan staat een grijsaard in toga die het hoofd, met afwerend handgebaar, afwendt van deze nieuwlichterij – zijn voet letterlijk vastgebonden aan de Oude Leer.
Deze plaat viel te zien in de eerste aflevering van de vierdelige reeks Anatomische les met Ria Bremer. Waar ik, die bij een gefilmde injectie het hoofd al afwend, laat staan bij een incisie, met grote huiver aan begon. Met recht en reden want de geschiedenis van onverzacht lichamelijk en geestelijk lijden, amputeren zonder verdoving, keisnijden en gruwelziekten op sterk water zijn nog even andere koek. Maar voor mijn beetje moed werd ik rijkelijk beloond. Gedreven explicateur in de serie is professor Mart van Lieburg, kenner, liefhebber en veel meer dan dat. Bremer toomt hem in, maar hij is het die overzicht heeft en context geeft. Met grote inzet redt hij zo veel mogelijk medische boeken en objecten die door universiteiten, instituten en bibliotheken afgestoten worden, mede vanwege digitalisering (als het daarmee ooit grootschalig misgaat, en dat wordt akelig succesvol door hackers nagestreefd, brandt dus bij wijze van spreken niet alleen de Anna Amalia-bibliotheek van Weimar af (2004), maar alle bibliotheken tegelijk).
Van Lieburg brengt bijeen, ordent en beheert. Op een Urker industrieterrein samen met een legertje vrijwilligers, overwegend gepensioneerde medici. Alleen al de aanblik van deze zachtaardige, betrokken idealisten, aan de kibbelinglunch vereend, stemt vrolijk en nederig. Een schat aan afbeeldingen, etsen, schilderijen, die door toelichting veel meerwaarde krijgen, maken het tot een cultuurhistorisch tv-document van belang. De serie is rijk op het gebied van de anekdote: hoe meer schalen bloed in de etalage van de chirurgijn, des te hoger zijn ingeschatte kwaliteit. Dat dat bloed na analyse van kleur, geur, bezinksel in de gracht gesodemieterd werd, waardoor Amsterdam bepalingen moest invoeren om het water van voldoende kwaliteit voor de bierbrouwers te houden, dat is een weetje extra. Maar de sterke verhalen stutten waar het werkelijk om gaat: wetenschappelijke ontwikkeling, vooruitgang en mensbeeld. Zou dat verklaren waarom een direct uitgezonden open-hartoperatie meer dan een miljoen kijkers trekt en dit boeiend populair-wetenschappelijke werkstuk veel minder (rond 400.000)? De serie is afgelopen maar gratis en voor niks uitgesteld te zien.
Stappen we, inzake ziekte en gezondheid, over naar AT5, Mokums stadszender. Die stond aan op de verjaardag van mijn nichtje. We keken met z’n allen naar een nieuwsitem waarin een jonge vrouw in rolstoel met enige moeite en hulp van een vriendin de tram in ging. Ze vertelde dat er nog rolstoel-lastiger haltes in de stad zijn: ziekenhuis OLVG bijvoorbeeld (‘waar ik nog wel eens moet zijn’, zei ze lachend). Ze had ook een boek geschreven over haar leven met MS: Hersenvlekken. Dat boek ken ik goed, want de schrijfster is datzelfde jarige nichtje, Sara van der Kooi. Ze kreeg het eerste exemplaar uit handen van Job Cohen, die maar al te bekend is met ‘die rotziekte’, en die ambassadeur is van revalidatiekliniek Reade, waar ook Sara verbleef en nog vaak komt. ‘Indringend, schrijnend… en stoer’, noemde Cohen het. Dat is het precies. Als je, als veelzijdig getalenteerde op je 24ste, net voor je afstuderen, een diagnose krijgt die al je verwachtingen over de toekomst onderuit schopt; als die ziekte zo progressief blijkt dat hij je al snel definitief aan een rolstoel bindt; als je je handen door tremoren nauwelijks kunt gebruiken; als je grotendeels afhankelijk wordt van familie, vrienden en professionals – dan is het een wonder dat je er zonder zelfbeklag over kunt schrijven. Genadeloos en mild. En dat je dat ook nog eens goed en mooi doet, terwijl je nooit eerder geschreven hebt. Het is proza, soms op de rand van poëzie. Het is van grote urgentie: geschreven omdat het moet. In mijn praatje bij de boekpresentatie zei ik: ‘Schrijven redt haar niet van ziekte en verlies, maar maakt het haar mede mogelijk ermee te leven.’
Sara en ik gaan regelmatig naar de Zaterdagmatinee en naar de Opera. Haar rolstoel klapte op het Waterlooplein een keer voorover door net te hoog liggende tramrails. Een menigte vrijwillige hulpverleners stortte zich op haar. Ze schrijft: ‘Ik zie mijn oom op een afstandje geschrokken toekijken.’ In datzelfde praatje zei ik: ‘Dat ben ik ten voeten uit. En dat is Sara ten voeten uit: een scherp waarnemer, door de ziekte nog veel scherper. Maar wat ze letterlijk beschrijft is tegelijk een metafoor: zo een ziekte maakt de niet-zieke, ook als die iets of veel doet, ten diepste machteloos. Niet alleen mij.’ Vergeef me dit oneigenlijk gebruik van de tv-column. Al was Sara dus echt op AT5. En maakte Els van Driel in 2015 een prachtig Ikon-filmpje (zie hierboven) over haar.
De anatomische les met Ria Bremer, AVROTROS, vier afleveringen op https://www.npo.nl/anatomische-les-met-ria-bremer/AT_2059121
Sara van der Kooi, Hersenvlekken, uitgeverij Hoogland & Van Klaveren