Erik de Jong, alias Spinvis, gaf zijn plaat uit 2017 de titel Trein Vuur Dageraad. Een titel met Riekus Waskowsky in het achterhoofd: ‘Dichten is net als koken:/ je pleurt maar wat in de pan// als je koken kan.’ En zo ís het ook, zegt De Jong: zet wat woorden achter elkaar en je hebt een verhaal. Bij twee woorden gebeurt er nog niets, maar bij drie is het al raak. We kunnen het niet helpen een narratief te creëren, één dat bij uitstek subjectief is, want de context van die paar woordjes is wel erg karig. Hoe willekeurig die woorden gekozen zijn, is overigens maar de vraag.

Iets soortgelijks lijkt Elisabeth Tonnard (1973) te doen in de afdeling ‘De bergen zijn grijs, de zee is groen’ uit haar bundel Voor het ideaal, lees de schaal, een afdeling die uit twee lange lyrische prozagedichten bestaat. Via hink-stap-sprongen ontstaat hoe dan ook een verhaallijn: ‘De grond is turkoois. De bergen zijn lila en grijs. Een groene cactus staat op groen gras. In de verte staan bruine cactussen op een strook bruine grond. Een grote witte wolk hangt achter een cowboy. Een man met een geel sjaaltje. Een groene fles op tafel.’

Veel zinnetjes toetsen de grens van het voorstelbare. Er lopen bruine paarden rond. Maar er is ook een blauw paard. Komt dat door de lichtval? Een indiaan zit op een paard en in de lucht, die ‘strak blauw’ is, zijn twee witte lijnen te zien. Werden die veroorzaakt door straalmotoren? Dan ben ik in een eigenaardige western terechtgekomen. Of sta ik op een filmset? In elk geval komen er vroeg of laat wapens aan te pas: er is een ‘grijs wolkje naast een revolver’, een indiaan ‘met een rode bandana heft een bijl’. De waarnemingen zijn verre van neutraal. De lucht is ‘ziekelijk geel’, evenals het zand, en zijn de cowboyhoeden aanvankelijk ‘blank’, na verloop van tijd zijn ze ‘wit’. De moorddadige geschiedenis van The American Frontier wordt hier van haar ijkpunten ontdaan en associatief in elkaar gezet. Evenals in The Thin Red Line (1998) van Terrence Malick zijn de natuur en de kleurenpracht overweldigender dan het menselijk geweld.

Wie stuurt en manipuleert mijn blik? Dat is in de teksten van Tonnard, werkzaam op het terrein van kunstenaarsboeken, fotografie en poëzie, lastig te bepalen. Voor het ideaal, lees de schaal wordt weliswaar gebracht als haar literaire debuut, maar bij Druksel te Gent verschenen eerder al bibliofiele uitgaven, waaronder De wereld is er (2007), genomineerd voor de Hugues C. Pernath-prijs. Getipp-exte gedichten van T.S. Eliot verschenen in Let us go then, you and I (2003) en in 2012 bracht Tonnard The Invisible Book uit, te koop voor nul euro.

Sommige teksten in Tonnards literaire debuut zijn assemblages van gevonden frasen en citaten, bij andere gedichten is dat veel minder duidelijk. De openingsreeks ‘De dichter spreekt weer’ is samengesteld uit herschikte dichtregels van Richard Minne, vermeldt Tonnard in het colofon:

‘Een grote witte wolk hangt achter een cowboy. Een man met een geel sjaaltje. Een groene fles op tafel’

De ruimte onder ’t gewelf gestold als glas;
men zoekt naar iemand die verroert, die slaat.
Geen vliegje. Alles is gelijk het was.
De stad ligt in den mist.

Het is veelzeggend dat over de andere reeksen niets over de herkomst van het materiaal wordt losgelaten, al is het soms klip-en-klaar, zoals in Herinnering aan herinnering aan Holland, een ode, herschrijving en interpretatie ineen: ‘Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag brede rivieren traag brede rivieren traag brede rivieren traag brede rivieren door oneindig laagland gaan, rijen ondenkbaar ijle populieren rijen ondenkbaar ijle populieren rijen ondenkbaar ijle populieren als hoge pluimen hoog hoog aan de einder staan en in de geweldige ruimte verzonken in de geweldige ruimte verzonken in de geweldige ruimte verzonken de boerderijen, de boerderijen, de boerderijen verspreid door het land (…).’

De reeksen in Voor het ideaal, lees de schaal lopen thematisch en stilistisch sterk uiteen, maar steeds is de taal nauwkeurig en het geheel is op prettige wijze raadselachtig. Reeksen als ‘De kiezelstenen’ (met onder andere een adembenemend gedicht over het begraven van een duif), ‘Parachutisten’, ‘Zeilen’, ‘De bergen zijn grijs, de zee is groen’ en ‘Coniferen’ kan ik blijven herlezen. Zorgvuldig geformuleerd, zonder vet aan de randen.

In Unoriginal Genius (2010) betoogt Marjorie Perloff dat er tal van manieren zijn om als dichter iets ‘nieuws’ te maken: ‘Appropriation, citation, copying, reproduction – these have been central to the visual arts for decades. (…) In the poetry world, however, the demand for original expression dies hard: we expect our poets to produce words, phrases, images, and ironic locutions that we have never heard before. Not words, but My word.’

Al lezend vergat ik de techniek en de eventuele teksten die wel of niet achter deze bundel schuilgaan. De authenticiteit zit in de kijkrichting, in de respectvolle selectie en schikking van het materiaal. Daar zit het gevoel, om het klef te zeggen. Gelukkig is poëzie geen veredeld potje quizzen – het gaat om het plezier van de tekst. Dat plezier is hier volop te vinden.

Het bloed van de grijze duif was rood.
In mijn handen hield ik de dood,
klaarblijkelijk.
Het was moeilijk te geloven
zo met de kleine oogjes open
met het lichaam zo lieftallig
zo zacht en compact
zo flexibel en intact
dat het niet uiteenviel.
Hij liet zich transporteren
en toen gewillig daar draperen
waar ik gegraven had.
Hij vond het niet erg
om te liggen in de aarde.
Hij schurkte zich tegen de wanden
zodat hij precies paste
in dat veel te kleine gat.
Drie rozen konden er nog bij.
Toen liet hij zonder protesteren
de aarde op zich scheppen.
Hij liet zich aanstampen.
Arm dier, sprak ik
en dat tezamen met de rozen
was wat hij kreeg.