Haar moeder, Jevgenia Jakovlevna Ivasjtsjenko, was altijd een displaced person © Privé-archief Natascha Wodin

Het is eigenlijk niet meer dan een spelletje: het intypen van de naam van haar moeder in de zoekmachine van het Russische internet. De Duitse schrijfster Natascha Wodin (1945) heeft in de loop van de decennia al zo vaak geprobeerd een spoor van haar moeder te vinden in archieven en bij onderzoeksinstituten, op slachtofferlijsten en in kaartenbakken – telkens tevergeefs. De hele erfenis van haar moeder bestaat uit drie foto’s, twee historische documenten en een icoon van een schare Russisch-orthodoxe heiligen. En wat ze over haar weet is bijna even schamel: geboren in 1920 in Marioepol, een havenstad aan de Zee van Azov in Oekraïne; als 23-jarige, in het laatste oorlogsjaar, met haar man naar Duitsland gedeporteerd voor dwangarbeid; elf jaar na de oorlog zelfmoord gepleegd in een stadje in West-Duitsland door de rivier in te lopen. Natascha Wodin was toen tien jaar oud.

De twee historische bronnen – een trouwakte en de Duitse arbeidskaart van haar vader – vertellen dat haar ouders kort voor hun vertrek naar Duitsland zijn getrouwd en dat ze daar terechtkwamen in Leipzig, waar ze te werk werden gesteld in een wapenfabriek van het Flick-concern. En verder zijn er nog de spaarzame herinneringen aan verhalen van haar moeder, ‘niet meer dan een paar dwaallichtjes in mijn hoofd’: het woord ‘advokat’, waarschijnlijk haar moeders vader; een broer die een beroemde operazanger was; de naam ‘De Martino’, van de vermogende Italiaanse familie van haar moeders moeder; en ‘Medvezja Gora’, wat berenberg betekent in het Russisch, de plaats waar haar zus Lidia naar verbannen was. Maar eigenlijk gelooft Wodin dat dit allemaal uit haar kinderlijke fantasie is ontsproten.

Alleen het zinnetje dat haar moeder steeds weer uitsprak: ‘Als je gezien had wat ik had gezien…’ Dat zinnetje herinnert ze zich heel goed, alleen volgde daar nooit iets op.

En dan geeft de Russische zoekmachine opeens wél thuis: de naam van haar moeder verschijnt op een site over het Griekse verleden van Marioepol, en levert haar het contact op met ‘Konstantin met de Griekse achternaam’, een Russische amateurhistoricus die haar helpt haar familieverleden te ontrafelen. Hij helpt haar aan documenten en contacten en langzaam gaat de zwarte doos van haar leven open. De kinderherinneringen blijken allerminst fantasie te zijn: haar moeder is in hogere kringen geboren, de zingende broer, de berenberg – het heeft allemaal bestaan. Uiteindelijk stelt Konstantin een stamboom op die niet uit één boom bestaat maar een heel bos is, met oudtantes en oudooms, achterneven en achternichten. Wodin heeft hem uitvergroot aan de muur geprikt en tuurt ernaar als naar een wereldkaart.

De verre neef biecht na een tijdje op dat hij zijn eigen moeder heeft vermoord

Hoe meer Wodin leert over haar familiegeschiedenis, hoe verbijsterender die is. Zij voert van een leven in welvaart, als ‘grootkapitalisten’, met kamermeisjes, koks, kindermeisjes, een chauffeur en zelfs een Engelse gouvernante, naar de Revolutie en hun degradatie tot klassenvijanden tot een steeds nooddruftiger bestaan tegen de achtergrond van de burgeroorlog, de stalinistische terreur, hongersnood en de Tweede Wereldoorlog. Alle familieleden krijgen een klap van de geschiedenis, of ze nu naar Siberië verbannen worden, terechtkomen in een Russisch strafkamp aan de Oostzee, op sterven na dood zijn in de Holodomor, de hongersnood in Oekraïne als gevolg van Stalins collectivisatie-experiment, of onder erbarmelijke omstandigheden dwangarbeid moeten verrichten in Duitsland. In de bloedige twintigste eeuw tellen mensenlevens niet.

Zij kwam uit Marioepol is niet alleen een indrukwekkend boek door de geschiedenissen die Natascha Wodin erin uit de doeken doet, maar ook door haar manier van vertellen. Het boek dat ze over haar moeder wilde schrijven, fictie op basis van die dwaallichtjes in haar hoofd, wordt steeds meer een zoektocht op basis van documenten, en er duiken daarbij zo veel teruggevonden familieleden op dat die het verhaal overnemen en haar verschillende, soms tegenovergestelde kanten op sturen. Ze lokken haar, zoals ze zelf schrijft, door labyrinten, en als lezer volg je haar weer op de voet, van elke snipper nieuwe documentatie naar elk door een familielid opgedist verhaal.

Van ‘puzzeltocht’, om het wat oneerbiedig te zeggen, wordt het boek steeds romanesker, als Wodin in contact komt met opgedoken verwanten en die behoorlijk kleurrijke personages blijken te zijn: de achternicht die in Kiev woont en medicijnen heeft gestudeerd om haar vader, de operazanger, als lijfarts te kunnen verzorgen; de verre neef die na een tijdje corresponderen opbiecht dat hij zijn eigen moeder heeft vermoord; haar neef Igor, die ver weg in Siberië woont, met wie ze zwijgzame telefoongesprekken voert en van wie ze gaat houden. Hij vindt op een kast twee schriften, de dagboeken van zijn moeder Lidia en hij stuurt die naar Wodin.

En zo neemt het boek weer een nieuwe wending en geeft Wodin, met die dagboeken, of beter memoires, als leidraad, het levensverhaal van Lidia, de verbannen zuster van haar moeder weer. Hier geen zoekende toon, maar een beeldende beschrijving van Lidia’s gelukkige jeugd in Marioepol, tot het uitbreken van revolutie en burgeroorlog. Wodin maakt hier gebruik van de herinneringen uit de eerste hand en debiteert even hilarische als treurige anekdotes over hoe het grote ouderlijk huis wordt leeggeroofd en door onbekenden in bezit genomen. Ook de geschiedenis van Lidia’s gevangenschap en verbanning schrijft Wodin ferm, zelfverzekerd op.

Na dit tweede deel volgen er nog een derde en vierde deel waarin Natascha Wodin zich concentreert op het levensverhaal van haar moeder. Het is fictie, maar dan wel fictie die zonder al het vooronderzoek nooit zo geschreven had kunnen worden. Hoeveel vragen Wodin daarbij ook formuleert en hoezeer ze het hypothetische soms benadrukt, je denkt als lezer: ja, zo zal het tragische leven van haar moeder eruit hebben gezien. Het leven van een meisje dat in die gegoede familie werd geboren, maar dan in feite te laat, want de geschiedenis heeft de welvaart al weggewist – en hoeveel verwoesting, vervolging en honger er ook heerst, haar bourgeois-achtergrond blijft een stigma. Ze zal vluchten voor de Russen, naar Duitsland, en na de dwangarbeid opgelucht ademhalen dat ze niet wordt gerepatrieerd naar Stalins Sovjet-Unie. Ze eindigt in Duitsland als een displaced person.

Maar haar moeder, bedenkt Wodin naarmate ze meer weet, is van begin af aan zonder wortels geweest. Haar aanvankelijke ongeloof als ze leert dat haar moeder uit een gegoede familie komt, maakt plaats voor begrip. Ze was altijd een displaced person, in Oekraïne evengoed als in Duitsland. In de oorlog was ze een Slavische Untermensch die uitgebuit mocht worden, na de oorlog ‘menselijk afval’. Haar hele leven heeft ze buiten alle standen gestaan, een desolate figuur die door niemand gezien werd. Dat is precies wat Zij kwam uit Marioepol zo hartverscheurend maakt. Natascha Wodin vindt haar familiestamboom, die zoveel weg heeft van een bos. Ze ontrukt niet alleen haar moeder, Jevgenia Jakovlevna Ivasjtsjenko, aan de vergetelheid, ze geeft haar ook haar familie, haar moeder, haar zus en haar broer, die ze in de turbulentie van de geschiedenis was verloren, terug.