Zaterdagmiddag, één uur. Urk zit aan de kost. Gezinnen nemen plaats aan de eettafel, vaders gaan voor in gebed. Op straat is het stil. Behalve voor café Polder-Inn, een verduisterd hol met stalen toegangsdeur. Hier komt de beruchte Urker vriendenploeg Kat in ’t Bakkie elke zaterdag samen; doordeweeks zitten ze op zee. Scooters worden op de standaard getrokken, autodeuren zwaaien open. Binnen komt harde metal uit de speakers. Aan een van de hoge ronde tafels zit Jacob (22). Vanaf vanochtend tien uur neemt hij in. Aan de voet van zijn kruk staat een krat Heineken. De flesjes ontkroont hij met z’n kiezen, de dop woest uitspuwend. Opgerookte Van Nelles smijt hij tegen de grond. Vanochtend vroeg, een uur of zes, is hij met de kotter aangekomen in Harlingen, waar tegenwoordig een groot deel van de Urker vissersvloot ligt. Vanaf daar rijdt een busje hem en zijn vijf medebemanningsleden naar Urk. Zondagnacht rijdt het busje hen weer terug.

De periode voordat de vis z’n eitjes legt — oktober, november, december — is zeer vangstrijk. De vissersmannen van Kat in ’t Bakkie hebben ook deze week weer goed verdiend. Buiten het seizoen vangen ze drie-, vierhonderd kisten, vanochtend zijn er bijna zevenhonderd van boord getakeld. Als vele Urkers vaart Jacobs schipper onder Belgische vlag, waar door het quotum opgerekt kan worden. Het levert hem ook belastingvoordeel op; jaarlijks strijkt hij soms wel anderhalve ton op. Zijn ouders, bij wie hij inwoont, zaten ook in de vis. Vader op de boot, moeder in de verwerking. Hij laat een huisje voor zichzelf bouwen, hoewel zijn vriendin hem pas verlaten heeft. «Ik weet niet hoe dat nu moet, ik kan nog geen ei bakken», zegt hij. En neemt nog een teug. «Hoe lam ik vannacht ook ben, morgen zit ik om tien uur stipt in de kerk», bezweert hij. «De meeste jongens van hier gaan niet meer», weet Jacob. «Vaak verandert dat als ze een meisje trouwen, dan worden ze tam.» Toch is Urk volgens hem over twintig jaar Urk niet meer. «De zwarte randjes gaan eraf.»

In de loop van de middag komen de andere leden van Kat in ’t Bakkie binnen. Uit de kluiten gewassen jongelui, met ronde biceps van het netten sjorren. In de oorlel een naamplaatje en het logo van de club die negen jaar geleden in een jolige bui werd opgericht. Binnenkomers groeten en spoeden zich naar de bar, om elk met een eigen kratje rond de tafels neer te strijken. Sommigen hebben er schik in de ander midden in een gesprek om niets een stoot te verkopen. Toch zijn ze vandaag vanwege de vangst in een uitstekend humeur, weet de barkeeper. «Vaak is dat anders, dan vliegen hier de krukken over de hoofden.»

Hij kijkt niet op als Jacob een leeg flesje stukgooit op de vloer. Geënerveerd is deze zijn collega’s aan het vertellen over «de Barend Biesheuvel», een nieuwe supersnelle boot waarmee de visserij-inspectie midden op de Noordzee langszij de kotters komt. «Dan klimmen ze met vijf man aan boord om de netten op te meten en de vangsthoeveelheid te controleren», zegt Jacob. «Je hebt er echte klootzakken bij. Die je voor duizenden guldens op de bon slingeren als je kiel een centimeter te diep hangt.»

Cornelis (21) arriveert. Hij is kok op een van de 350 kotters die de Urker vloot telt. Hij vertelt over twee Engelsen die zijn schipper pas in dienst heeft genomen. «Die lui zijn aan de heroïne. Ze spuiten stiekem in het ruim, een kleine hoeveelheid om op de been te kunnen blijven. Maar in het weekend liggen ze in Harlingen compleet voor pampus.» Er wordt afkeurend gemompeld. «We konden het hier op Urk een keertje krijgen», zegt Cornelis. «Goed spul uit de Rotterdamse haven. Niks voor mij, ik zag allemaal beesten rondrennen.» Coke doen ze wel. «Wie na een week zee met drank de hele zaterdag door wil halen, heeft aan een kop koffie niet genoeg», zegt Cornelis. Hij pakt zijn mobiele telefoon en belt een onder de «c» verstopt nummer.

Op 3 oktober 1939 hield het eiland Urk op te bestaan. Ineens was daar de Noordoostpolder en maakte Urk deel uit van het vasteland. De bewoners morden en spuwden hun gal. De hoge keileembult waarop nog altijd de vuur toren prijkt, kwam als een ineengezegen krijger in het spiegelvlakke land te liggen. Met het oog op het aanstaande lot maakte P.J. Meertens in de jaren dertig enkele «volkenkundige aantekeningen» om gewoonten en gebruiken op het eiland, waarvan men vermoedde dat die spoedig wel teloor zouden gaan, te conserveren voor het nageslacht. «De meest in het oog vallende karaktertrek van deze visschers is hun godsdienstzin», noteerde Meertens. «Het leven temidden van een element dat zoo onbetrouwbaar en onberekenbaar is als de zee moet wel leiden tot een onwankelbaar geloof in een hoogere macht, waarvan de mensch zich afhankelijk weet en die hem steeds weer redt uit gevaren.» En: «De afgelegen ligging van het eiland en het feit, dat het verkeer met den vasten wal ondanks alle verkeersverbeteringen in de laatste decenniën toch altijd nog betrekkelijk gering was, heeft een grote gehechtheid aan den geboortegrond in de hand gewerkt. ‹Urk is zoo zoete dal, wie er is die blijft er al›, zegt de Urker uit den grond van zijn hart, en zoowel de Urker, die zich blijvend elders vestigt, als die een vrouw van buiten het eiland trouwt, zondigt daarmede tegen de wetten der samenleving. ‹Urk vrijt met Urk› is hier de leus, waartegen geen rechtgeaard Urker of Urkerin zich verzet.»

Anno 2001 is er in Nederland nog immer geen godsvruchtiger gemeente dan Urk. De SGP maakt er samen met het CDA — beide vier zetels — de dienst uit. Gevolgd door RPF (3) en GPV (2) die halverwege de race zijn samengegaan in ChristenUnie, Gemeentebelangen (2), Urker Volkspartij (1) en Christelijk Historisch ’85 (1). Alle scholen op Urk zijn met de Bijbel; openbaar onderwijs komt er niet voor. Begin vorige maand telde de gemeente 16.439 ingezetenen. Waaronder negentig Marokkanen, tien Irakezen, vijfentwintig Afghanen en een handjevol andere, niet-westerse nationaliteiten. De rest is Urker van geboorte; import uit andere delen van Nederland doet zich nauwelijks voor. Voor die ruim zestienduizend autochtone Urkers zijn elf grote kerkgebouwen neergezet. Vijf voor het zware oud-gereformeerde en christelijk gereformeerde volksdeel. Zes voor het relatief lichtere gereformeerde en hervormde deel. Behalve hel en verdoemenis wordt vanaf de kansel vermenigvuldiging gepredikt. In 1999 lag de gemiddelde woningbezetting op Urk op drieënhalf persoon, tegen een landelijk gemiddelde van 2,4. Behalve tot een explosieve bevolkingsgroei — in 1975 stonden nog krap negenduizend ingezetenen geregistreerd — heeft het ertoe geleid dat meer dan de helft van de Urker bevolking jonger is dan vijfentwintig jaar. De meesten kiezen meteen een baan als ze van school mogen. Vroeger was die onvermijdelijk in de vis: op het schip of in de verwerking. Hoewel Urk nog altijd sterk van vis afhankelijk is — 16 procent van de beroepsbevolking is er direct in vis werkzaam, 36 procent indirect — gaan steeds meer jonge Urkers in andere sectoren buiten het eiland werken.

Petra (23) schuift aan. De jongens zijn lief voor d’r, want haar Kees zit in de bak. Kees is een van de twee leden van Kat in ’t Bakkie die er bij de veroordelingen van vorige maand minder voordelig van af is gekomen. Twee maanden cel kreeg hij aan z’n broek, wat vergeleken met de andere veroordeelde, die tot april moet brommen, nog meevalt. «Kees is een schat van een jongen», zegt Petra. Ze vertelt het verhaal. Eerst was ze met een andere Kees. Die verruilde ze voor de huidige Kees. De vorige Kees pikte dat niet en stak de brommer van zijn rivaal in brand. Ook mepte hij hem op een keer in een van de steegjes van achteren neer, bewusteloos. «Terwijl ik met hem stond te zoenen», zegt Petra. Voor Kees was de maat vol. Met een daverende klap verbrijzelde hij de autoruit van zijn voorganger. Deze deed aangifte en huidige Kees werd van zijn bed gelicht. «Mijn eerste Kees loopt nog vrij rond», zegt Petra. «Ik hoorde dat hij pas geleden is getrouwd en gewoon weer naar de kerk gaat, de schijnheil.» Het ging de Lelystadse politierechter, die op 23 november Kees en zeven andere leden van Kat in ’t Bakkie voor zich had staan, niet om de autoruit. Zwaarder woog de betrokkenheid bij het molesteren van twee Duitse toeristen in discotheek De Dichte Deur en de zaterdagse slooptochten waarbij steevast de ruiten van het politiebureau aan diggelen gingen. «Die Duitsers stonden als homofielen met zonnebrillen op in de discotheek te dansen alsof ze de baas waren», zegt Jan, die in de haven boten schuurt. «Dan moeten ze niet raar opkijken als ze gemept worden.» Voor de Urker horeca, die zich in een stichting heeft verenigd, was het reden genoeg alle leden van Kat in ’t Bakkie te beboeten met een zelfingestelde rode kaart. Geen van de vier legale Urker horecagelegenheden mochten ze nog betreden. De eigenaar van Polder-Inn doet aan «die klassenjustitie» niet mee. «Ik ben op hun hand, hier zijn ze welkom.» Hij heeft de rode kaarten achter de bar tussen de whiskyflessen aan de muur gehangen.

Het gros van de Urker jeugd woont tot aan het trouwen bij de ouders in. Volgens de statistieken verlaat vrijwel geen van hen het dorp. Afgezien van de vier bestaande etablissementen biedt het voormalige eiland weinig vertier. Verzoeken om extra horecavergunningen wijst het orthodoxe gemeentebestuur al jaren van de hand. Dientengevolge tiert het clandestiene horecawezen welig. Er bestaan op Urk naar schatting zo’n dertig illegale barretjes, verstopt in zeecontainers en op krappe zoldertjes, waar tegen sterk gereduceerd tarief allerlei sterks wordt geschonken. Op die plekken komt de calvinistisch onderrichte jeugd met wereldse verlokkingen in aanraking. Op die plekken barst het nauwe, van huis en kerk uit aangesnoerde keurslijf ongodsdienstig open.

Het recente proces tegen Kat in ’t Bakkie staat niet op zichzelf. Op 10 maart 1999 werden tien eigengerechtige Urker jongeren gedagvaard, waaronder leden van Kat in ’t Bakkie. Zij hadden de woning van twee van zedendelicten verdachte broers met stenen bekogeld. Een woedende menigte Urkers had de broers daarop voorgoed het dorp uit gejaagd. Een andere groep jongeren bestormde in februari 1998 shoarmazaak Shalom, nadat het gerucht in omloop was gebracht dat een van de Turkse eigenaren een relatie was begonnen met de ex-vriendin van een Urker.

Loet komt binnen. Honderdtachtig uur dienstverlening kreeg hij van de Lelystadse politierechter aan zijn broek. Met een eigen kratje schuift hij aan. Hij vertelt over de nachtelijke zwempartij die de rechter hem niet licht vergaf. «Op een keer kregen we zin om te zwemmen. We hebben wat tegels bij ’t Bun (zwembad — jvc) naar binnen gemieterd en we zijn baantjes gaan trekken.» Toen de politie arriveerde, waren ze alweer vertrokken. Terug in de kroeg konden ze hun mond er niet over houden. De meisjes die het opvingen hadden maandagochtend in de visverwerking aan de band weer wat te kletsen. In mum van tijd wist heel het dorp ervan. Loet verdwijnt naar de gang. Hij keert terug met een masker op. Een paar meisjes gillen. Jacob benadrukt hoe bevreesd men hier op Urk is voor hun ploeg. Toen op een keer de hoge heren op het stadhuis hadden bepaald dat voortaan louter nog tapbier in de Urker horeca toegestaan zou worden, riep hij zijn trawanten op om bij het huis van burgemeester Veninga te verzamelen. «We zijn toen gaan barbecuen in z’n tuin, we hadden het vlees zelf meegebracht.» Bevreesd voor de jongelui vluchtte Veninga zijn huis uit. Gealarmeerde Urker dienders sommeerden de jongelui op vriendelijke toon het vlees op te eten en dan direct het perceel te verlaten. «Dat vonden we alleszins redelijk», zegt Jacob. «Maar ineens stond daar een peloton ME uit Emmeloord. Met honden en knuppels zijn we de tuin uitgejaagd.» En toch, het tapbier is er nooit gekomen.

«Het is erger dan Sodom en Gomorra hier», zegt dominee Klok van de oud-gereformeerde gemeente in Nederland. Volgens hem laten steeds meer Urker jongeren de kerken links liggen. Samen met de ouderlingen zet hij alles op alles om de uittocht te keren. «We proberen zoveel mogelijk te vermanen en de gevolgen ervan voor te stellen. Het is de bedoeling binnenkort weer vaker post te vatten voor die gelegenheden.» Vanuit de kerken is van alles geprobeerd om de enkele gelegenheden die Urk telt voorgoed dicht te krijgen. «Als het aan ons lag zou alles dichtgaan, maar helaas, wij zijn de baas niet meer.» Van Kat in ’t Bakkie heeft de dominee gehoord. «Dat is helemaal van God los. Die komen niet eens meer op catechisatie.» De hele Urker geschiedenis lang is er geen jeugd geweest die zich zo bezondigde, meent de dominee. «Vroeger was een jongere in een café al buitensporig. Maar toen beschikten ze niet over zoveel geld. Bovendien waren er toen geen drugs, en de verleidingen lang zo groot niet.» De dominee klampt zich vast aan het verhaal van Samuel die werd grootgebracht in een goddeloze omgeving, maar dankzij een vurig biddende moeder toch behoed kon worden voor het kwaad. Hij houdt de ouders in zijn gemeente voor dat de jeugd op deze wijze «het oordeel der verwoesting» over zich afroept. «Het is mij een raadsel dat de Heer dit nog draagt.»

Bij de giromaat aan de Klifkade houdt Klaas (21) z’n Audi halt. Hij trekt wat flappen uit de muur. In de auto zitten Wouter (19) en Jan (21). Vanavond toeren ze met populaire house op door de smalle straatjes in het dorp. Met Kat in ’t Bakkie hebben ze niks te maken, bezweert Jan. «Wij zijn van een andere ploeg, van de Pooibar. We zijn op gezelligheid uit, niet op vechten.» Hij is nog eens een keer met eentje van Kat in ’t Bakkie naar de kermis in Emmeloord geweest. «Zwaar bezopen zat hij achter het stuur, vijf wijven achterin. Hij had een blauw zwaailicht achterin liggen, dat ging op het dak. Met tweehonderd richting Emmeloord. Toen zijn we gepakt. Mijn ouders waren razend.»

Net als enkele andere illegale barren is de Pooibar onlangs gesloten. In het kader van een actieplan, opgesteld door de Urker horeca die door het illegale kroegencircuit veel omzet zegt mis te lopen. «Binnenkort gaan er op het gemeentehuis wat stenen door de ruiten», zegt een andere Jan. We komen hem later op de avond tegen in de illegale Melkbar, gevestigd in een tochtige stacaravan op een boerderij tussen Urk en Tollebeek. Binnen zit, brand- en veiligheidsvoorschriften tartend, een dertigtal jongeren op pluizige bankjes tegen elkaar aan gedrukt. «Een spätje (Berenburg-cola — jvc) kost negen gulden in de gewone kroegen», schreeuwt de tweede Jan boven de muziek uit. «Het is een schande dat ze de illegale barretjes dicht willen hebben.» Iedereen in de Melkbar wordt opgeroepen een volgende zaterdag met de hardst opgevoerde brommers naar de vrijblijvende snelheidscontrole te komen.

In de Audi met Jan, Klaas en Wouter terug. De drie zitten niet in de vis. Jan bestuurt een graafmachine. In de buurt van Lelystad graaft hij aan een industrieterrein. Om zijn nek hangt een ketting met daarin een vergulde grijper. Klaas en Wouter werken beiden in een vuilniswagenfabriek in Emmeloord. Hooguit reist Wouter af en toe naar Harlingen, om kisten vis op de vrachtwagens te sjouwen, als extraatje. Hij heeft weleens aan boord gezeten. «Het is loodzwaar werk. Telkens lig je hooguit twee uur in de kooi, dan word je eruit geschopt om die netten op te sjorren. Er is geen cao, geen pensioenregeling, niks. Je bent de hele week van huis, van maandagvroeg tot zaterdagvroeg. De lonen aan de wal liggen tegenwoordig net zo hoog als in de vis. Waarom zou ik nog?» Z’n kompanen knikken instemmend. Bovendien: «Die er nog op zitten, zijn rauwe klanten. Ik hoef daar niet tussen te zitten.»

Thuis heeft vooral Klaas het zwaar. Hij heeft zes broers en zussen, ze zijn oud-gereformeerd. «We hebben geen televisie. Ook geen computer. Op zondag mag ik niet telefoneren. In de barren mag ik niet komen. Ik lieg altijd over waar ik heen ga.» Gisteren is hij stiekem naar Ajax geweest. «Als ze daar achter komen ligt mijn kop eraf.» Hij kwam een keer met een meisje van de hervormde gemeente thuis. «Mijn ouders pakten een boekje erbij en begonnen voor te lezen wat de dominee over die kerk geschreven heeft.» Toen hij een keer een woensdagdienst verzuimde, namen zijn ouders hem schoenen en jas af.

Bij Wouter, vier broers en zussen, hervormd, is het minder moeilijk. Hij mag het internet op en televisie kijken, zelfs op zondag. Een bar bezoeken is de laatste jaren ook wel toegestaan. «Als ik een keer geen zin heb, ga ik niet naar de kerk», zegt hij. Ook de catechisatie slaat hij weleens over. «Het heeft toch niet veel om handen. De dominee pakt een onderwerp, dan lult-ie drie kwartier en is het amen.» Met zijn opa heeft hij wel problemen. Die is ouderling en posteert zich zo nu en dan bij de ingang van een etablissement. «Soms staat hij bij De Dichte Deur. Ik moet dan langs hem. ‹Je weet dat dit niet hoort, Wouter›, zegt hij dan. Ik loop gewoon door.» Zijn vader sleurde hem op een zondag uit de pizzeria. «Hij was niet boos, hij wil alleen niet dat er over ons gesproken wordt.»

Volgens Wouter gebeurt het op Urk wel vaker dat ouderen hun kind een gelegenheid uit slepen. «De dominee van de oud-gereformeerde gemeente heeft zijn zoon weleens uit De Dichte Deur gehaald», zegt Klaas. «Hij is zo naar binnen gestapt, z’n hoed nog op, dat zwarte pak nog aan. Die zoon is de volgende dag uit wraak tijdens de dienst op een crossmotor om de kerk gaan rijden. De dominee heeft toen het motorblok eraf gehaald.»

Jan heeft het thuis gemakkelijk, rustig gereformeerd als ze bij hem zijn. Hij heeft zelfs toestemming om muziek te draaien in bar Het Anker. «Ik houd wel rekening met wat ik draai. Geen blasfemische teksten.» Alle drie zweren ze Urk nooit te verlaten. En te trouwen met een Urker meisje. Voor inteelt — het percentage verstandelijk gehandicapten als gevolg daarvan is landelijk gezien op Urk het hoogst — zijn zij niet bang. «De stelregel is dat je nooit een direct familielid trouwt», zegt Wouter. «Een achternicht, dat kan nog wel.»

Er is veel veranderd op Urk, en er is weinig veranderd. In het dorp slaan de kerkklokken twaalf uur. In overeenstemming met het gebod zijn de etablissementen gesloten en de straten verlaten. Alleen voor de deur van Polder-Inn is rumoer. Straalbezopen starten de jongens van Polder-Inn hun voertuig. Tot vroeg in de ochtend drinken we door in verschillende illegale barren. Er wordt niet gevochten, er wordt niet vernield. Als Jacob en de anderen op huis aan gaan, begeven de gelovigen zich op weg naar de eerste vroege zondagsdienst. Jacob houdt woord en sluit zich aan in de stoet.