
In een opmerkelijk klein vertrekje van een opmerkelijk kapitaal pand aan het Emmaplein te Amsterdam zit de heer P. Diamand, een van de twee uitvoerende organisators van het komende Holland Festival, met een opmerkelijk klein telefoonapparaatje voor zich op een niet al te groot bureau. Hij moet op dit ogenblik iets doen aan Benjamin Britten die deze avond met Peter Pears een groot concert moet geven in Brussel, doch die niet met het vliegtuig uit Wenen is aangekomen, waar hij de vorige dag een concert heeft gegeven en die nu onvindbaar is in Europa. Wenen opbellen heeft geen zin, dat duurt twee dagen, dus hoe vind je die mensen tussen Wenen en Brussel in een werelddeel dat overdadig met zones werkt en dolle pret heeft in belemmeringen? Hoe vind je trouwens in het algemeen telkens de mensen die tussen 15 juni en 16 juli in Den Haag en in Amsterdam met elkaar zestig concerten, operavertoningen en balletten zullen geven? En als je die mensen al gevonden hebt, hoe vind je dan vrije data voor die vertoningen, hoe vind je financiële regelingen, hoe vind je schikkingen voor overbrengen of copiëren van partituren, van décors, van instrumenten, hoe vind je regelingen voor solisten uit alle mogelijke delen van de wereld en hoe vind je ten slotte onderdak voor al die mensen, midden in het seizoen in hotels en pensions die juist bestemd zijn ter gelegenheid van dit festival al overvol te zijn?
Hoe vind je dat allemaal, in zo’n opmerkelijk klein kamertje, achter een klein bureautje met een werkelijk allerminiscuulst telefoonapparaatje voor je neus? De heer Diamand is allerminst een blaffende organisator die met één veeg alle bezwaren telkens weer van de tafel veegt; hij is zelfs nogal een geringe gestalte, met veel minutieuze ijver zo te zien, die alle diverse zaken die door dat klein telefoontje zijn brein en zijn kamertje ingestoken worden, met een zachte stem en af en toe een klein moeilijk kreuntje afhandelt. En die zaken die deze kamer ingestoken worden zijn werkelijk te veel om op te noemen en het moet al bijzonder moeilijk zijn om achter al die dingen nog ergens een plekje over te houden in een gekweld hoofd om te denken aan wat dat Holland Festival kan zijn, kan worden, om zich te onderscheiden van alle andere festivals, zoals dat van Salzburg, dat van Luzern of dat van Edinburgh. Want kijk eens hier: in die plaatsen is het festival het hoogtepunt van het jaar, men organiseert temidden van vele andere toeristische aantrekkelijkheid een soort kunstpaniek, met de beste orkesten, de beste opera’s, de beste solisten, die allemaal hun beste beentje voor zetten met hun beste paradepaard. In ons land ligt dat anders. Zowel Amsterdam als Den Haag hebben dan juist een buitengewoon druk winterseizoen achter de rug, de belangstelling van het aanwezige publiek is waarschijnlijk al oververzadigd met wat te horen en te zien is geweest, het programma moet dus nieuwe prikkels leveren. Het moet die óók leveren voor een internationaal publiek, dat anders niet zou komen, omdat ’t toerisme in Nederland evt achter stelt bij het toerisme elders en het moet om werkelijk een festival van internationale faam te worden, zich gaan onderscheiden van andere festivals, die over het algemeen tentoonstellingen zijn van beroemde orkesten en dure solisten. Het bezit van uitstekende eigen orkesten kan op dit punt een voordeel worden, want men kan nu met die eigen orkesten het programma van het festival een eigen gezicht gaan geven. Dat is natuurlijk niet één, twee, drie voor elkaar te brengen, maar dit jaar komt men op dit punt al verder dan het vorige jaar. De waarde van zo’n festival – behalve als magneet voor toeristen en als grote artistieke manifestatie – kan dan wel degelijk voor het eigen culturele leven een sterk inspirerende worden.
Neem bijvoorbeeld het feit dat Pierre Monteux een week of acht à tien met de Nederlandse opera werkt. Voor die hele opera moet daarvan een zeer stimulerende werking uitgaan. De opera doet onder Monteux, Manon en voorts Orpheus van Gluck. De eerste in een enscenering van Hordijk, de laatste in een van Wijnberg. Beide werken worden gedirigeerd door Monteux en geregisseerd door v. d. Vies. De opera krijgt hierdoor voor een internationaal publiek een geweldige kans – een kans die zij ook ruimschoots verdient – zij krijgt tevens een ongemene stimulans tot verder werken op hoog niveau. Dat is dus een nationale en interne versterking als gevolg van zo’n festival waarvan men de betekenis niet mag uitvlakken. Hetzelfde wil men bereiken ten aanzien van de componisten. De Lentesymphonie van Britten, voor orkest, koor en drie solisten (Kathleen Ferrier, Jo Vincent en Peter Pears) zal voor het eerst worden uitgevoerd, een nauwe samenwerking tussen Britten en Van Beinum als hiervoor nodig is, heeft zijn nut. Bertus van Lier’s Hooglied zal in eerste uitvoering gaan, Escher’s Esprit en deuil zal opnieuw gegeven worden, Badings Symphonische variaties, Flothuis’s Ouverture voor sopraan en koor, voorts René van v. Osick en voor de tweede keer (de eerste keer vond de uitvoering in New York plaats) een nieuwe versie van Hindemith’s Marienleben, op teksten van Rilke, gezongen door Jennie Torel van de Metropolitan Opera te New York met Erich Itor Kahn aan de piano. Jennie Torel zal voorts bij de Nederlandse opera de Carmen enige keren zingen. Dat zo’n festival inspirerend kan werken kan ook blijken uit het plan van het Utrechts stedelijk orkest dat een programma heeft samengesteld van composities van kunstenaars die in Utrecht gewerkt hebben, n.l. Wagenaar, Hendriek Andriessen, Pijper en Van Otterloo. Veel kamermuziek zal er te horen zijn van het Concertgebouw blaasquintet, Alma Musica, Musica Antiqua, het Röntgenkwartet en het Brusselse Gertner quartet. En met de Bach-vereniging is voor dit festival eveneens samenwerking gekregen: Hohe Messe, Kunst der Fuge, Drie wereldlijke cantates, Magnificat en de Cantate 189 (Kathleen Ferrier) worden uitgevoerd. Een hoge verwachting heeft men van het optreden van het koor van de Yale University, de Yale Glee Club, dat een van de mooiste Amerikaanse koren moet zijn.
Een hoogtepunt zal zonder twijfel het optreden van de Weense staatsopera vormen, die met Mozarts Don Giovanni, de Entführung, met Figaro en voorts met de Rosenkavalier komt. Bijzonder lastig zijn de onderhandelingen geweest en dr. Diamand was op een gegeven ogenblik zo ver dat hij meende er dan toch maar van te moeten afzien, tot hij het optreden te Parijs hoorde van deze opera en toen weer zeker wist, dat ze komen moesten. Vooral in Amerika is de belangstelling voor dit deel van het programma groot. Trouwens, in het algemeen bleek die Amerikaanse nieuwsgierigheid naar het festival bijzonder intensief te zijn. De heer Diamand was, toen hij daar de propaganda voorbereidde ten minste volkomen verrast door de weerklank, die hij vond. De bladen publiceerden er grote stukken over en toen hij zich met de vakgroep van de 4000 Amerikaanse reisbureaux in verbinding stelde om te kijken of die ook waren in te schakelen, liet men hem, nadat hij zijn verhaal verteld had over het festival, hetzelfde nog eens doen voor de grammofoonplaat. Vier duizend exemplaren werden daarvan gemaakt en verzonden naar verschillende reisbureaux. ‘Een circulaire lezen ze toch niet, maar zo’n grammofoonplaat draaien ze in ieder geval uit nieuwsgierigheid al een keer af en dat is voor de propaganda uitstekend.’ Aanvragen om kaarten komen reeds nu in vrij behoorlijke mate binnen, in weerwil van de omstandigheid dat men met het definitieve programma zeer laat is. Dat heeft ook weer zijn reden. Men kan in buitenlandse festivalplaatsen de een of andere balletgroep of opera doorgaans drie weken bespeling van een theater aanbieden. Wij moeten de troepen laten reizen tussen Amsterdam en Den Haag en bovendien is het aantal vertoningen beperkt. Een ballet, als dat van Monte Carlo, of een opera als de Weense (200 personen), nemen dus zo laat mogelijk een beslissing of ze al dan niet zullen komen, omdat zij elders mogelijk langer en rustiger onderdak kunnen komen. Daardoor is het programma ook pas laat op te maken en dit heeft natuurlijk zijn terugslag wel op de reclame die te maken is.
De balletten zijn dan die van Monte Carlo die het vorige jaar een groot succes hadden, dank zij vooral de solisten Rosella Hightower, Eglewsky, Skibine, Ethery Pagave en Marjorie Tallchief. Verder komt de grote danseres Tamara Toumanova nog mee en Anna Ricarda. En dan ten slotte als grote verrassing nog de groep van Kathreen Dunham, waarover enkele weken geleden uitvoerig in De Groene is geschreven. Al met al een programma dat er zijn mag. Het zal voor ons eigen publiek moeilijk zijn om alle belangrijke en grote dingen die er komen bij te benen, financieel niet alleen, maar ook in de tijd. De plaatsbespreking gaat voor alle uitvoeringen van het festival tegelijkertijd open op 27 mei. Te Amsterdam in het bureau Havas in de Leidsestraat, in Den Haag in het Kurhaus.
Het toneel heeft men dit jaar nog niet in kunnen schakelen, omdat op het ogenblik dat dit georganiseerd moest worden, de staat van de fondsen nog niet bekend was. Maar het ligt in de bedoeling om het volgend jaar een ruime plaats in te ruimen. Ideaal zou dan zijn enige modelvertoningen te geven, waarbij de regisseur een keuze zou kunnen maken uit de actrices en acteurs van alle gezelschappen.
De tentoonstellingen zijn eveneens bijzonder genoeg: Westduitse kunst in het Rijksmuseum en Expressionisme van Van Gogh tot Picasso in het Stedelijk Museum te Amsterdam; Strijkinstrumenten en Nederlandse en Belgische schilders in het Gemeentemuseum in Den Haag; de verzameling van Beuningen en Kees van Dongen te Rotterdam.
Men hoopt voorts twee filmpremières te geven in het kader van het Festival; o.a. de Rubensfilm zou hier een plaats kunnen vinden, en voorts zal dan documentair werk vertoond worden, o.a. de prijswinnaars van de in verband met het festival uitgeschreven prijsvraag voor een korte documentaire, zullen daar het resultaat van hun werk laten zien.
Op een gegeven ogenblik is zo’n programma voor een festival gereed. Zestig concerten en uitvoeringen en een slotfeest in het Vondelpark-paviljoen. 190.000 gulden zullen de kosten ongeveer bedragen, voor wat niet uit de entrees komt, zijn subsidies en garanties van overheid en particulieren aanwezig. Het lijkt een heel bedrag, maar voor Edinburgh is het budget voor drie weken in één plaats (hier dus vier weken in twee plaatsen) ongeveer zes ton. Er wordt dus zo economisch mogelijk gewerkt – in dat kleine kamertje, achter dat bureau met dat telefoontje. Over een paar weken begint het. De zorgen en de moeiten zullen dan nog toenemen, maar het moet voor de organisators toch een grote voldoening zijn, dat zij bezig zijn te bouwen aan een artistieke instelling die op den duur voor Nederland zeer belangrijk kan worden.