Vakbroeders uit Nederland vinden Dirk De Wachter een cultuurpessimist. ‘Maar ik ben juist een optimist!’ © Diego Franssens

‘Hoe vinden we nog de zin van ons bestaan?’ Die grote vraag stelt De Wachter aan het begin en aan het einde van ons gesprek over ‘de zieke postmoderne samenleving’. Hij vraagt zich dat niet af uit wanhoop, maar om te zoeken naar een oplossing voor wat hij aanmerkt als hét probleem van deze tijd: eenzaamheid en existentiële leegte. Zonder aarzeling geeft hij dan ook antwoord: ‘Die zin zit in relaties met geliefden, vrienden, buren, in contact met passanten in de straat. Zingeving heeft met verankering en verbondenheid te maken, het is een fundamenteel en dagelijks sociaal gebeuren. Ik ben geen priester, ik zeg dit als psychiater.’

Hij schenkt water en mompelt: ‘Vroeger brachten de kloosterzusters koffie rond, die zijn verdwenen.’ En hij verontschuldigt zich voor de ‘sobere ontvangst’ in zijn werkkamer die lijkt op een spreekkamer uit de jaren vijftig met een stoffig kamerbreed tapijt en standaard fabrieksmeubelen type Oostblok. Als de telefoon onophoudelijk rinkelt, neemt hij toch even op, luistert lang en zegt dan zuchtend: ‘Maar nee, we hebben hier heel lange wachttijden, u kunt pas na de zomer terecht.’

Dirk De Wachter (1960) is psychiater en diensthoofd systeem- en gezinstherapie aan het Universitair Psychiatrisch Centrum van de KU Leuven. Hij leidt studenten op en is supervisor in de gezinstherapie in verschillende centra in België en in het buitenland. Vandaag werkt hij op het Universitair Psychiatrisch Centrum Kortenberg. Dat ligt onder de rook van Brussel, wat te merken is aan vliegtuigen die laag overvliegen van en naar vliegveld Zaventem. Het plattelandsdorp ligt in de namiddag gemoedelijk in de zon te baden, maar enkele aftandse panden met dichte rolluiken roepen enigszins een Dutroux-sfeer op. Vroeger boden hier de nonnen zielenzorg. Nu is het een groot klinisch centrum waar patiënten worden behandeld en wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt in samenwerking met de universiteit in Leuven. In de kapel van het gebouwencomplex hangt nog altijd Jezus Christus lijdend aan het kruis, in gefilterd licht vanuit glas-in-loodramen.

Als clinicus behandelt De Wachter ernstig zieke mensen, die lijden aan bijvoorbeeld schizofrenie, psychose of depressie. ‘Ik sta met mijn voeten in het slijk van de mensheid. Ik zorg voor de verworpenen der aarde, de zwakken en chronisch zieken.’ En hij werkt als psychotherapeut in Antwerpen met ‘normale’ mensen, die meestal zeer succesvol zijn in de politiek en het bedrijfsleven, maar volgens hem dezelfde symptomen hebben die hij vaststelt bij patiënten met een borderlinesyndroom. ‘Zij komen bij me binnen, lijken succesvol en stabiel en barsten na een minuut in tranen uit. Ze hebben hun vrouw verloren, hun man is er vandoor met een jonger exemplaar van zichzelf, hun werk staat op de tocht, ze voelen zich zinloos, en hup de slinger slaat zonder moeite door naar de andere kant. Ik kijk bij mensen achter hun façade. Tussen een schizofreen en iemand die geslaagd in het leven staat zie ik soms geen enkel verschil in zelfkennis en reflectie op het bestaan. De lijn tussen patiënt en niet-patient is flinterdun. Op dat duale snijvlak is echter toenemend een splitsing tussen losers en winners, tussen have nots en haves. Vroeger, in de eerste naoorlogse decennia, konden we dat verschil beter temperen.’

Die waarneming bracht hem op de filosofische vraag wat in deze tijd dan precies het verschil is tussen normaliteit en ziekte. Wat zegt dat over de samenleving? Hij besloot hier een boek over te schrijven. ‘Want de psychiatrie is de spiegel van de wereld waarin wij leven’, stelt hij nuchter vast, ‘en omgekeerd creëert iedere tijd zijn eigen geestesziekten.’

Was twintig jaar geleden in de psychiatrie neurose de meest gestelde diagnose, nu is dat Borderline Personality Disorder. De criteria voor deze stoornis volgens het handboek van de psychiatrie DSM-IV paste De Wachter toe op de maatschappij. Hij kwam tot de analyse dat ‘we leven in een borderline-tijd’: overprikkeld, gestrest, impulsief, snel boos of agressief, paranoïde, existentieel leeg, relationeel instabiel, bang en met een snel wisselend zelfbeeld. ‘Wij zijn allemaal ziek, de maatschappij is ziek’, concludeert hij provocerend in zijn boek Borderline Times (2012), waarbij hij zich liet inspireren door de Franse schrijver Michel Houellebecq. Ieder hoofdstuk leidt hij in met een citaat uit diens boeken. ‘Zijn romans werkten als een klap in mijn gezicht. Door Houellebecq ben ik gaan schrijven, en dat heeft mij weer in contact met hem gebracht. Ik heb hem thuis in Parijs ontmoet, voor mij persoonlijk het mooiste wat mijn boek heeft opgeleverd.’

Het verontrustende, niet makkelijke boek werd een enorm succes. Dat heeft hem verrast. Zijn uitgever dacht hoogstens aan één druk, inmiddels is het boek toe aan de 21ste druk. De Wachter groeide als schrijver in één klap, geheel in de lijn van zijn boek, uit tot een beroemde Belg met een overvolle agenda die voor zijn mening voor van alles wordt gevraagd. Zijn tv-optredens zijn op YouTube een grote hit.

Maar er was ook forse kritiek. Kan en mag hij met de klinische blik van een psychiater de samenleving diagnosticeren? Hij bedrijft antropologie en sociologie door net als zijn Belgische collega Paul Verhaeghe (van onder meer de boeken Identiteit en Het einde van de psychotherapie) zijn kennis van de menselijke ziel te projecteren op de relatie tussen maatschappelijke veranderingen, identiteit en mentale stoornissen. En net als Verhaeghe constateert hij ongenuanceerd dat het postmoderne neoliberalisme economisch en psychologisch een ramp is: we leven in een hogedrukpan, almaar gericht op groei en het nastreven van een leuk en gelukkig leven en dat is door het wegvallen van religie en richting gevende ideologieën gepaard gegaan met een chronisch gevoel van leegte.

‘Tussen een schizofreen en iemand die geslaagd is in het leven zie ik soms geen enkel verschil in zelfkennis en reflectie’

Tel daarbij op dat het kerngezin op z’n retour is, ouders zich eerder opstellen als een vriend dan als een disciplinerend rolmodel en jongeren opgroeien in een geseksualiseerde beeldcultuur – en je komt uit op het houellebecqiaanse beeld van een gefragmenteerde, dolende ‘ik’ die op ‘de markt’ een darwinistische strijd levert om te overleven. De jonge generatie zuipt zich klem, neukt zich suf, communiceert met de wereld via Facebook en Twitter, maakt selfies in plaats van de omgeving te fotograferen, consumeert en shopt nieuwe producten – altijd moet het weer nieuw zijn – en heeft moeite met hechting en duurzame liefdesrelaties.

Deze hedonistische samenleving dampt omhoog uit zijn boek. En net als de Franse schrijver wijst De Wachter met zijn vinger naar de generatie ’68: die is met zelfontplooiing doorgeschoten, zij zijn vergeten dat zij zelf de samenleving zijn. In zijn boek schrijft hij: ‘Daar zitten we dan, in een geïndividualiseerde samenleving. Iedereen van ons op zijn geïndividualiseerde eilandje. Mens naast mens naast mens.’ En: ‘Iedereen is in de meritocratische maatschappij manager van zijn eigen project, zijn eigen succes en falen.’

‘Toen ik werd geboren bezocht negentig procent van de bevolking wekelijks de kerk, nu nog amper vijf procent’, zegt De Wachter. ‘In enkele decennia hebben we tweeduizend jaar traditie bij het grofvuil gezet. Vroeger was God er, en daar konden we ons zelf op projecteren. We werden er moreel door gedisciplineerd en hadden als beloning het paradijs in het hiernamaals. Dat is er niet meer en daarom hebben we een paradijs op aarde gecreëerd, met kleine zonnekoninkjes die zelf de regels bepalen hoe te willen leven. Wij zijn weekdieren in bubbelbaden geworden. Ja, je moet wel scherp uithalen om het te laten doordringen.’

Hij gebruikt ook vaak de metafoor van een speedboot. Voorop staan knappe jonge kerels, glinsterend in de zon, met rondborstige blondines aan hun gespierde armen. Ze lachen, drinken champagne. De boot racet steeds sneller maar zij kijken niet achterom, naar de mensen die uit de boot vallen: degenen die terechtkomen in de geestelijke gezondheidszorg of zeggen: ik kan niet meer, ik doe niet meer mee. ‘We hebben met z’n allen een probleem: het maatschappelijk weefsel scheurt, maar we onderkennen onze eigen pathologie niet’, constateert hij.

Op zijn aanpak en visie krijgt hij vooral kritiek van zijn vakbroeders uit Nederland. ‘Wat zit die zak te zagen en te zeuren. Wat een cultuurpessimist, laat hem maar lekker in het zuiden blijven.’ Nederlanders vindt hij zelfgenoegzamer dan de Belgen. Hij vindt zichzelf helemaal geen azijnpisser. ‘Ik ben juist een optimist! Wat we cultureel, economisch en sociaal hebben opgebouwd in het Westen is fantastisch, uniek in de geschiedenis en in de wereld. De eeuwen achter ons hebben ons welvaart en democratie gebracht, de emancipatie van vrouwen, het ontknechten van arbeiders. Alleen, we beseffen het nauwelijks meer. Ik betoog juist dat we waakzaam moeten zijn om ons humane systeem, de menselijke cohesie, te behouden.’

In zijn betoog is De Wachter ongeremd. Zijn boek raast maar door, als lezer krijg je amper adempauze. Ook als hij spreekt laat hij nauwelijks stilte toe. ‘Ah jawel, ik ben zelf ook een product van deze tijd. Het boek gaat ook over mij.’

Zeker, hij orakelt en predikt, zegt hij met zelfspot. Zijn studenten vinden hem op Nick Cave lijken. Daar is hij wel trots op. ‘Nick Cave is hard en scherp, een goede tegenhanger van mijn imago van een wat halfzachte, milde, moralist die het immer goed voor heeft met de mensheid.’ De Wachter draagt een los zwart pak en met zijn achterover gekamde lange zwarte haar en markante kop lijkt hij inderdaad precies op de Australische popzanger-dichter. ‘Wij dokters en psychiaters zijn te braaf. We werken dag en nacht en zien de mens in al zijn kwetsbaarheid langs trekken. Het raakt me. Ik wil niet dat straks de gezondheidszorg ook in de greep raakt van marktdenken en individuele menselijke waarden worden vermarkt.’

Hij vindt dat zijn collega’s te weinig verantwoordelijkheid nemen voor de samenleving. Met zijn boek wil hij de blik omkeren: waarom kunnen mensen niet meekomen? ‘Niet iedereen is flexibel en getalenteerd genoeg om mee te rennen in de 24-uurs-economie. Sommigen kunnen dat niet omdat er iets mis is in hun hersenweefsel, iets fout ging in hun opvoeding of omdat ze nare ervaringen hebben. Maar in onze maatschappij is “ziekte” steeds verder opgerekt. Druk zijn, stress, rouw over verlies, angst voor verlies, gewone levensverschijnselen worden gepsychiatriseerd. Men krijgt een diagnose, pillen of therapie. Dat betekent dat de normaliteit steeds verder versmalt, en we diversiteit minder accepteren.’

‘Druk zijn, stress, rouw, gewone levensverschijnselen worden gepsychiatriseerd. Men krijgt een diagnose, pillen of therapie’

Zijn diagnose van de samenleving is duidelijk: het paradijs op aarde werkt niet meer. Valt deze ‘patiënt’ met een therapie of medicatie te genezen? ‘Laat ik hardop zeggen dat ik niet terug wil naar vroeger. Naar de tijd van de hypocrisie van de kerk, het gemoraliseer over goed en kwaad. Ik ben geen neoconservatief à la mijn Britse collega Theodore Dalrymple, die fatalistisch is en geen alternatief aandraagt. Met mijn boek wil ik – niet meer en niet minder – een spiegel voorhouden: kijk, in deze maatschappij leven we nu. Ik hoop dat ik aan politici laat zien dat dit niet de weg is waarop we moeten doorgaan. De verkruimelde ik op zoek naar genot – dat is een gevaarlijk fenomeen. Want gevoelig voor sterke leiders die zeggen “volg mij, u hoeft niet na te denken”. Daar stel ik tegenover: ga met elkaar praten, geef tegenslag de ruimte om te verwerken. Ik pleit voor stilstaan bij de realiteit van het alledaagse leven, voor het zien van ongeluk van anderen. Voor een houding die twijfel toelaat, de not-knowing-positie, nieuwsgierig zijn naar het onbekende om je heen. We moeten leren een beetje ongelukkig te zijn. We zouden met z’n allen moeten terugplooien.’

En, zegt hij opgetogen, hij is niet de enige die aan de noodrem trekt. Hij noemt het mondiale succes van Le capital au XXIe siècle van Thomas Piketty. Of het manifest Indignez-vous! van de Franse oud-diplomaat Stéphane Hessel (1917-2013), die in 2010 opriep tot vreedzaam verzet tegen de groeiende ongelijkheid tussen arm en rijk en de wijze waarop de welvaartsstaat wordt uitgekleed. Van het boekje werden er miljoenen verkocht, ook buiten Frankrijk. De Amerikaanse economen Paul Krugman en Joseph Stiglitz – ook zij wijzen op het systeem waarin wij vast zitten en waarvoor we psychisch de prijs betalen. ‘Ik heb sterk het gevoel dat er iets aan het kantelen is, van onderop. Er is een onderstroom van jongeren die het anders willen.’

Maar hij gelooft niet in een groot omvattend ideologisch anker, eerder in een nieuwe ethiek op individueel niveau. ‘De Duitse filosoof Peter Sloterdijk zegt: je moet leren je leven te veranderen en dat vergt oefenen, oefenen, oefenen. Ik zeg, als psychiater: een verlangen niet meteen consumeren maar uitstellen. Niet je ongenoegen externaliseren en de schuld zoeken bij de ander: de Grieken, de Chinezen, de Marokkanen. Maar “de ander” toelaten en er een verbinding mee aangaan. Het doel van het leven is niet gelukkig zijn maar goed mens zijn.’

Zelf put hij inspiratie uit de werken van de Frans-joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995). Hij sluit er zijn boek mee af onder de titel ‘Hoop’. Zijn theorie komt erop neer dat als je kijkt in het gelaat van de Ander die in nood verkeert hij een direct beroep op je doet om voor hem te zorgen. De verantwoordelijkheid voor de Ander is de metafysische spil waar voor Levinas alles om draait. Het is ‘een kleine goedheid’ die zich in bepaalde omstandigheden van de ene mens tegenover de andere voltrekt en wijst op het concrete en het bescheiden karakter van de goedheid. De Wachter geeft toe dat het tamelijk theoretisch gefilosofeer is: ‘Maar als je zijn woorden werkelijk tot je laat doordringen is het praktisch. Zorgen voor iemand is goed voor jezelf. Het geeft voldoening en maakt bescheiden. Ik pas het toe in mijn therapie: mensen bewust maken van de ander, leren de blik te verleggen. Dat vergt gedragsverandering.’

Het tegenovergestelde, kortom, van het narcistische ego, dat externe eisen als bevoogdend afwijst en intieme relaties als een ondermijning van ‘het zelf’ ervaart. De narcist heeft het liberale principe van vrije zelfbeschikking ingevuld door zichzelf tot de maat der dingen te verklaren, zo valt in De Wachters boek te lezen. Voorbeelden van dit type kwamen onder meer de laatste weken voorbij tijdens de parlementaire enquête naar de schandalen bij de woningcorporaties: door hun zelfgerichtheid verloren de bestuurders het contact met de realiteit en verwaarloosden ze het publieke belang. Geen van hen vertoonde terugkijkend spijt, omdat ze oprecht geloven in hun eigen onfeilbaarheid.

‘Dit karakter is een exponent van deze maatschappij. Het heeft ook te maken met onthechting, geen verbinding aangaan met mensen en de nabije omgeving. Sociologisch gezien is in de laatste decennia de hofcultuur van de adel mainstream geworden, gedemocratiseerd. De adel werd in Frankrijk tijdens de Revolutie van haar troon geslagen met de beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Nu zal een voorhoede net als toen de stilzwijgende meerderheid meenemen in een verandering om die beginselen te beschermen.’

De Wachter is de psychiatrie in gegaan door de literatuur. ‘Mijn leraar Nederlands zei over De avonden van Reve: dat is een goed boek maar nog niet geschikt voor jullie, vijftienjarigen. Dus ik ging het wel lezen en kwam door de monologue intérieur terecht in het hoofd van een mens. Het was alsof ik van het paard werd geslagen. Ik wist meteen: dat wil ik later ook. Die leraar heeft daarmee mijn toekomst bepaald. In mijn werk kom ik heel dicht bij mensen. Ik weet meer van hun intieme leven dan hun naasten. Dan moet je strikte professionele kaders stellen, anders kun je misbruik maken van je positie.’

En hij is natuurlijk beïnvloed door zijn ouders. Hij is streng opgevoed, met God mild op de achtergrond, met een broer, een lieve vader die fysiotherapeut was en een scherpzinnige moeder die een zaak runde in ‘regenschermen’ – Vlaams voor paraplu’s. En met twee ooms die priester waren, van wie een diende in Congo. Voor hem had hij als kind grote bewondering. ‘Hij had een grote baard, een geweldige kerel. In de jaren zeventig trad hij uit en trouwde maar hij behield zijn engagement. Hij was een soort godheid voor me. Compassie met de mens heb ik van hem al jong geleerd. Ik heb een beetje missiedrang. Dat moet ik nu enigszins terugdringen.’

Hij doet zijn handen omhoog. ‘Een oudtestamentische preker ben ik wel eens genoemd. Ik ben daar dubbel in. Ik wil niet de softerik zijn, niet de doemdenker, niet de zwartkijker, niet dystopisch denken. Maar het lijkt wel zo uit te pakken. Mijn nieuwe boek gaat over de liefde. Over verlangen. Wat is er mooier dan dat.’