EN WEER WAS ER GEEN rellende meute die huishield op de Amsterdamse Zuidas, kregen graaiende bankiers geen rottend fruit naar hun hoofd geslingerd en bleef het Museumplein leeg. Het meest zichtbare protest rond de kredietcrisis in Nederland kwam afgelopen week van de spaarders die meer dan een ton hadden uitstaan bij de noodlijdende IJslandse bank Icesave. Maar dat zijn er in totaal slechts 469. De kredietcrisis mag tot nu toe voor verontwaardiging zorgen, ze leidt niet tot grote woede.
Is dat vreemd? Eigenlijk niet. Ook na maanden van faillissementen, steunoperaties en nationalisaties in de financiële wereld voelt de burger zich niet direct getroffen door de crisis. Mede door de ruimhartige garantiestelling is het aantal gedupeerde spaarders in Nederland miniem. Ja, er is onvrede over misplaatste bonussen en topinkomens. Maar die gaan op het eerste gezicht niet ten koste van de eigen welvaart, dus wie gaat daarvoor de straat op? De grote ontslaggolf moet nog komen, evenals de recessie. Omdat dat trage processen zijn, die zich kunnen uitstrekken over meer jaren, blijft de grote knal uit en ebt de boosheid weg. Het zal voor velen ook onduidelijk zijn op wie de eventuele woede zich moet richten. De overheid distantieert zich van de banken, de banken wijzen naar de durfkapitalisten,en de durfkapitalisten, tja, wie zijn dat eigenlijk? Het ontbreekt aan een duidelijke kop van jut, zoals het IMF was ten tijde van de Azië-crisis eind jaren negentig.
Ten minste één voorbehoud moet gemaakt worden. Als de kredietcrisis gaat raken aan fundamentele zekerheden, de oudedagsvoorziening voorop, is alles mogelijk. En zie: president Nout Wellink van De Nederlandsche Bank noemde afgelopen week in de Tweede Kamer de situatie bij de pensioenfondsen ‘niet bevredigend’. Dat is voor zijn doen een alarmerende boodschap. De gemiddelde dekkingsgraad – de verhouding tussen het vermogen van de pensioenfondsen en hun financiële verplichtingen – is gedaald tot 109 procent. Bij veel fondsen is de dekkingsgraad zelfs minder dan 105 procent. Dat is ver onder de voorgeschreven grens van 125 procent. Net als tijdens de vorige financiële crisis staan de saaie pensioenen daarmee ineens boven aan de agenda. Opnieuw dreigt een pensioencrisis. Let wel, vooralsnog is slechts sprake van hogere pensioenpremies of het uitblijven van compensatie voor inflatie – procentenwerk dus. Toch dringt de vraag zich op: hoe zeker zijn de pensioenen?
Wilbur Ross houdt van pensioenen. Zo stapte de Amerikaanse miljardair in het verleden in enkele staalbedrijven die op de rand van de afgrond stonden. Net als andere zogenoemde ‘aasgierkapitalisten’ loosde hij vervolgens na een dreigend faillissement de dure pensioenverplichtingen. De gesaneerde bedrijven verkocht hij daarna weer door met forse winst. Ross was een slordige 4,5 miljard dollar rijker, de werknemers betaalden de rekening. Dat zit zo. De Amerikaanse wetgeving voorziet in een noodfonds waarop wankelende bedrijven hun pensioenverplichtingen kunnen afwentelen. Dat fonds betaalt de werknemers slechts driekwart van hun pensioen uit, en zonder eventuele extra uitkeringen voor gezondheidszorg.
Voor investeerders als Ross is het fonds een geliefde methode om bedrijven te strippen van hun vaak omvangrijke pensioenlasten – een bedrijf als General Motors heeft meer dan een miljoen gepensioneerden. Alleen al de dreiging met faillissement en het noodfonds is doorgaans voldoende om de vakbonden te temmen en werknemers te dwingen verslechteringen van hun arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Niet voor niets sprak Financial Times-columnist Martin Wolf over een ‘bait and switch game’ met pensioenen. Eerst wordt de werknemers de wortel van het pensioen voorgehouden in ruil waarvoor ze op dat moment minder betaald krijgen dan hun marktwaarde. Het gaat immers om uitgesteld loon. Maar als de tijd daar is om te oogsten, is de wortel weg. In plaats daarvan is er de stok van het faillissement. Het gespaarde pensioen is verdwenen als sneeuw voor de zon.
Is zoiets ook in Nederland mogelijk? De afstand tussen pensioengelden en bedrijven is hier een stuk groter dan in de Verenigde Staten, ook bij de ondernemingspensioenfondsen. De fondsen zijn zelfstandige instituten, die mede beheerd worden door werknemers. Toch zijn incidentele debacles niet uitgesloten. Zo werd het beheer over het voormalige Pensioenfonds Vervoer- en Havenbedrijven tien jaar geleden op afstand gezet om te voorkomen dat het geld voor reorganisaties gebruikt zou worden, zoals eerder gebeurde. De verantwoordelijke pensioenverzekeraar Optas kwam vorig jaar ineens voor ongeveer 1,3 miljard euro in handen van Aegon. Die opbrengst zal niet gebruikt worden om de in koopkracht dalende pensioenen van havenarbeiders aan te vullen. De onafhankelijke stichting die hierover gaat, wil het besteden aan culturele en sociale projecten. Aan ‘kunststukjes’ dus, concludeerden de woedende havenarbeiders.
Toch wordt het appeltje voor de dorst in Nederland niet zozeer bedreigd door aasgieren als wel door de muizen. Anders gezegd: het gevaar ligt eerder bij het geleidelijke knabbelen aan de pensioenwaarde dan bij het plotseling verdwijnen van grote sommen geld. Zelfs bij een bescheiden jaarlijkse inflatie van twee procent heeft een pensioen na vijftien jaar al een kwart van de koopkracht verloren. Om die reden worden de pensioenen gewoonlijk ‘geïndexeerd’. Ze stijgen samen met de inflatie, om de koopkracht te behouden.
Dat is niet vanzelfsprekend. De ongeveer zeshonderd Nederlandse pensioenfondsen beheren een pot geld van in totaal bijna zevenhonderd miljard euro. Dat steken zij in vastgoed en obligaties, maar ook in aandelen en andere risicovollere beleggingen. Daarop leden ze de afgelopen maanden miljardenverliezen. Inmiddels zijn de reserves van de pensioenfondsen dusdanig geslonken dat ze in de gevarenzone komen.
Vroeger sprong de werkgever bij als er tekorten waren. De afgelopen jaren zijn de pensioenrisico’s verschoven van bedrijven naar werknemers. Niet eens omdat als een pensioenfonds omvalt het ultieme middel is dat werknemers gekort worden op hun pensioenrechten. ‘Afstempelen’ heet dit, legt een woordvoerder van De Nederlandsche Bank uit. Dat is echter een zeldzaamheid. Een meer voor de hand liggende stap is het achterwege laten van indexatie, waardoor in feite de werknemer opdraait voor de verliezen.
Daarom moeten gepensioneerden erop rekenen dat hun pensioen volgend jaar niet of minder stijgt dan normaal. En dat bij een inflatie van drie procent. Simpel gesteld: gepensioneerden worden armer. De werkenden worden evenmin ontzien. Tenzij de achterstand in de komende jaren weer wordt ingelopen, zoals na de vorige pensioencrisis begin deze eeuw is gebeurd, ontvangen zij later een pensioen dat in waarde is gedaald.
Met iedere crisis kan zo de koopkracht van de pensioenen verder verdampen. Volgens hoogleraar financiële markten Arnoud Boot van de Universiteit van Amsterdam zijn onze pensioenaanspraken inmiddels ‘boterzacht’ geworden. Het Nederlandse pensioensysteem, zo schreef hij in NRC Handelsblad, ‘dreigt één van de grootste slachtoffers te worden van de aanhoudende kredietcrisis. Het door sommigen als kansrijk geachte exportproduct blijkt niet bestand tegen de nieuwe economische werkelijkheid.’ Tegen de tijd dat de huidige werkende generatie haar pensioen ontvangt, is dat volgens Boot mogelijk vijftig procent minder waard door het uitblijven van indexering en hogere premies.
Van die verwatering van pensioengelden hebben overigens niet alleen de pensioenfondsen last. Veel individuele pensioenverzekeringen verkeren in nog veel zwaarder weer. Dit soort verzekeringen is doorgaans gebaseerd op beleggingsfondsen met een wereldwijde beleggingsmix. Vele hiervan leden het afgelopen jaar forse verliezen. Dat kan nog een flinke strop worden voor met name de zelfstandigen en ondernemers die voor hun pensioen hiervan afhankelijk zijn.
Alsof de economie niet genoeg onzekerheid biedt, is er ten slotte ook nog de politiek die de werknemers van nu hun pensioen van straks kan ontnemen. Vooral de vergrijzing is een hot issue in Den Haag. Het naderende onheil blijkt voor partijen een ideale kapstok te zijn om hun politieke programma aan op te hangen. Voor de een bevestigt het de noodzaak de staatsschuld snel weg te werken, de ander pleit voor langer werken en een derde kan het inzetten als argument voor een ruimhartiger migratiebeleid.
Dit jaar waren er al pleidooien voor het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd van zowel de commissie-Bakker als minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Inmiddels geldt dat wie langer doorwerkt meer pensioen krijgt. Dat kan nog heel anders uitpakken dan gedacht. Mochten de pensioenen straks dalen, dan wordt de redenering wellicht omgekeerd: uw pensioen hoeft niet minder waard te worden, als u maar langer doorwerkt.
Alles bij elkaar opgeteld rijst bij veel jongere werkenden terecht de vraag of, als zij oud zijn, het pensioen waarvoor nu betaald wordt nog wel bestaat. Toch schuilt er niet enkel gevaar in de interesse vanuit de politiek in de pensioenen. Pensioenen zíjn ook politiek, of we dat nu willen of niet. Ze horen daarom onderwerp te zijn van democratisch debat. In zijn boek Age Shock: How Finance is Failing Us spreekt historicus Robin Blackburn over de enorme hoeveelheden pensioengeld als het ‘grijze kapitaal’, een financiële vierde dimensie met enorme implicaties. Direct na de Tweede Wereldoorlog werd het pensioengeld grotendeels gestoken in staatsobligaties. Er was zekerheid voor de pensioenbeheerders en voor hun cliënten. In de woorden van Nobelprijswinnaar Paul Krugman: ‘Amerikaanse arbeiders bij grote bedrijven dachten altijd dat ze een deal hadden. Zij zouden loyaal zijn aan hun werkgevers, de bedrijven op hun beurt zouden loyaal zijn aan hen, door een baan te garanderen, gezondheidszorg en een fatsoenlijk pensioen.’ Die stabiele naoorlogse orde is reeds lang ten einde. Mede door de oplopende inflatie keken pensioenbeheerders vanaf de jaren zestig om naar andere beleggingsmogelijkheden. Daarmee werd het pensioengeld een cruciaal onderdeel van de snel groeiende financiële wereld. Inmiddels behoren ook de Nederlandse pensioenfondsen tot de hoofdrolspelers in het durfkapitalisme. Ze steken geld in hedgefondsen, private equity en handelen in allerlei derivaten. Niet bepaald investeringen in de duurzame toekomst waarvoor pensioenfondsen borg horen te staan.
Die metamorfose heeft de afstand vergroot tot de pensioengerechtigden in wier naam het geld wordt belegd – alle retoriek ten spijt over een nieuw ‘volkskapitalisme’ waarin elke burger via zijn pensioen aandeelhouder is. Sowieso heeft de goedbedoelde aansporing om ons te bekommeren om onze pensioenen veel weg van het periodieke tandartsadvies om te flossen. Ja, we weten dat het belangrijk is, maar uiteindelijk hebben we altijd wel iets anders te doen. Pas als het mis dreigt te gaan, zoals nu, dringt het besef door met wat voor een onzekerheid we leven. De mogelijke consequenties zijn te groot om ze met een gerust hart over te laten aan de financiële technici.