Er is eigenlijk geen beginnen meer aan om het succes van Dick Matena’s laatste graphic novels samen te vatten. Het gevoel van zijn stripversies van De avonden van Reve, Kort Amerikaans, en Kaas van Elsschot benaderde de originele boeken. Beklemmend, broeierig. Zijn donkere, bijna gotische tekeningen smolten perfect samen met de verhalen.

Nu dan een graphic novel naar eigen script, Matena’s eerste: Parijs 25/44. Opnieuw lenen zijn zwart-witte tekeningen zich perfect om het rauwe straatbeeld van het vooroorlogse Parijs uit te beelden. Hoertjes, pooiers, natte straten, ongure cafés. Het verhaal draait om Eva, een hoertje met borsten als vleesmeloenen. Ze komt het leven van Ernest Hemingway binnen als hij haar weerhoudt van een sprong in de Seine, waarop een jonge Jean-Paul Sartre vriendschap met de Amerikaanse schrijver sluit. Van kinds af aan was hij al verliefd op Eva, en de twee besluiten samen te spannen om haar te beschermen tegen haar pooier.

De tekeningen van Sartre en Hemingway zijn bijna levensecht. Net als die van de hele stoet andere bekende schrijvers en kunstenaars die de revue passeert. Picasso, Dalí, James Joyce, Scott Fitzgerald, Gertrude Stein, Ezra Pound. Het verhaal van Eva lijkt weinig meer dan een kapstok om een hele rits scènes aan op te hangen waarin Matena naar hartelust andere bekende personages uit het Parijs van die tijd kan laten figureren.
Matena werkt in uitvergroting; elk personage lijkt een parodie op zichzelf. Als Sartre in 1944 verzucht hoe blij hij is dat Parijs bevrijd is, zegt Simone de Beauvoir meteen bits: ‘Ach wat – vrijheid is relatief. Wij vrouwen zijn nooit vrij geweest en daar heeft oorlog noch bevrijding iets aan veranderd.’ Zucht. Zou ze altijd zo spreken? Echt?

Ook de Hemingway van Matena is nogal spraakzaam, het hele boek door fungeert hij als gids van Sartre (en daarmee de lezer). Als je bekend bent met zijn proza, en zijn memoires als A Moveable Feast, dan kun je je dat toch moeilijk voorstellen, een praatgrage Hemingway die over alles en iedereen roddelt, en dweperig achter Joyce aanloopt (‘Hij is de schrijver van Ulysses’, zegt hij tegen Sartre, ‘het boek dat alle andere boeken overbodig maakt’).
Maar het is fictie. Was de echte geschiedenis maar zo. Hemingway die onder de Eiffeltoren een duel uitvecht met Salvador Dalí (Dalí met een floret, Hemingway met alleen zijn jasje, dat hij als een volmaakte torero hanteert – Hemingway wint).