Heb ik net de plastic afwasborstel omgeruild voor een houten en besloten nooit meer te vliegen, begint de wetenschap over geo-engineering. In de wasmiddelenstraat van de lokale supermarkt moest ik aan mijn dochter denken die actief plastic vermijdt en staand voor het rek met afwasborstels bedacht ik dat ik jaarlijks drie kunststof exemplaren verslijt en dat ik misschien beter zo’n ouderwetse kan kopen. Tot nu toe bevalt die borstel goed. Het geeft de keuken een subtiel je ne sais quoi, een zweem jaren zestig, een tikje grootmoeders koffiemolen.
Vliegen deed ik al langer niet meer. Dat heeft te maken met de illusie van tijdbesparing die de luchtvaart verkoopt. Het tegendeel is het geval. Eerst naar Schiphol reizen, daar twee uur wachten, dan nog een half uur op de startbaan treuzelen ‘want er is een Lufthansa voor ons die eigenlijk Grundhansa zou moeten heten’, vervolgens in de lucht en op de plaats van aankomst hetzelfde in omgekeerde volgorde. Tot ziens. Het milieu was eigenlijk een a posteriori overweging, zeg maar ‘goed na de oorlog’, maar ik ben inmiddels overtuigd van de noodzaak om alles op alles te zetten om iets aan het klimaat te doen. Al was het maar omdat ik de laatste tijd steeds aan een nummer van The Manic Street Preachers moet denken: If You Tolerate This Your Children Will Be Next (overigens de tekst van een wervingsaffiche tijdens de Spaanse burgeroorlog).
Het is ‘the stuff of movies’, geo-engineering: kunstmatig weerpatronen veranderen door wolken, oceanen en poolkappen aan te pakken. Tot nu toe bestond het vooral in de geesten van onderzoekers, schrijvers en Hollywood, maar de praktijk lonkt. In Cambridge wordt een Center for Climate Repair opgetuigd, want ‘time is no longer on our side’, zoals David King zegt. Hij is bezig dat centrum op te zetten, terwijl hij een paar jaar geleden nog meewerkte aan het klimaatakkoord van Parijs. De teleurstelling over politieke daadkracht is blijkbaar behoorlijk toegenomen.
Geo-engineering, dichter bij God kun je niet komen. Het is geen schepping uit het niets, maar ingrijpen in het klimaat door CO2 in de oceanen te injecteren of het wolkendek te zouten om zonlicht te weerkaatsen is ook geen kattenpis. Vooral omdat het maar de vraag is of en hoe je zoiets kunt beheersen. Er zijn geen harde gegevens over de effecten en we hebben ook geen idee of je zo’n ingreep kunt stoppen, laat staan ongedaan kunt maken. Het gevaar van een op hol geslagen reactie is groot. En wat dan? Voor je het weet zit je in een Frankenstein-situatie.
De wanhoop is blijkbaar groot. Er is dan ook werkelijk niets positiefs te melden over de klimaatcrisis. Johan Rockström van het Potsdam-Institut für Klimafolgenforschung, geciteerd in een artikel in Wired, zegt dat we nog twee jaar hebben om de trend te keren. Als dat zo is, dan kunnen we het wel vergeten, want zo lang duurt het gedraai om de Brexit al en dat is kinderspel vergeleken bij de mondiale aanpak van het klimaat.
In haar onlangs verschenen roman Frankissstein pakt Jeanette Winterson Mary Shelley’s klassieke horrorroman op. Het narratief gaat heen en weer tussen Mary Shelley (die in 1816 aan het Meer van Genève haar beroemde boek schrijft) en een zekere Ry, een transgender arts die doordringt in de kern van de maakbaarheid door een wetenschapper te volgen die transhumanisme onderzoekt.
1816 was ‘het jaar zonder zomer’, toen de klimaatgevolgen merkbaar werden van een vulkaanuitbarsting die een jaar daarvoor in Indonesië plaatsvond, de ergste in vijftienhonderd jaar. Wereldwijd daalde de temperatuur, wat enorme gevolgen had voor de landbouw. Er ontstonden voedseltekorten, er braken opstanden uit. Alleen al in Europa zou het jaar zonder zomer pakweg tweehonderdduizend levens hebben geëist. Mary Shelley, stiefzuster Claire Clairmont, Mary’s echtgenoot Percy Bysshe Shelley, Lord Byron en John Polidori brachten die zomer door in een villa aan het Meer van Genève. Vanwege het slechte weer zaten ze meestentijds binnen. Spelletjes werden bedacht om de verveling te bestrijden. Byron suggereerde dat ze allemaal een ghost story zouden schrijven. Dat leverde twee boeken op: Shelley’s Frankenstein en Polidori’s The Vampyre.
Winterson volgt de overdenkingen van Shelley over de maakbaarheid van de mens, maar de meeste aandacht gaat uit naar Ry, een soort Elckerlijc die niet bang is om controversiële nieuwe technieken te verkennen en te overdenken, of dat nu cryogenics betreft, seksbots of transhumanisme. Ry’s ontvankelijkheid voor wat nieuw en anders is, houdt gelijke tred met haar/zijn scepsis.
Op de achtergrond dat jaar, 1816. Het jaar waarin de natuur op hol sloeg, waarin Mary Shelley en Polidori het horrorgenre uitvonden en waarschijnlijk ook het jaar waarin de fiets werd uitgevonden, omdat er te weinig haver was om paarden te voeren. Oorzaak en gevolg, vooral gevolgen die je niet verwacht en niet kunt overzien. Ook positieve als de fiets en het nog prille onderzoek naar kunstmatige bemesting, maar die wegen nauwelijks op tegen de schade. We zijn geen goden, maar tovenaarsleerlingen. We kunnen meer dan we in de hand hebben.
Geo-engineering, omdat de politiek blijkbaar niet in staat is om echt maatregelen te treffen, dat is alsof je een ventilator op je huis plaatst om de regen boven je lekkende dak weg te blazen.