Grote augurken waren het. Glanzende zoute, zure bommen. De meest fortissimo augurken van heel Europa. Misschien was het niet eens een kwartje, maarvijftien cent.
Nam je een eerste hap van die augurk. Gebeurde er niets. Maar je spuugde het niet uit, want zo'n puntje was op zichzelf ook al tweeëneenhalve cent. Maar dan.
De tweede hap van de augurk. Als de kaken van een haai sloot je gebit zich omde kletsnatte donkergroene torpedo. Bijten, beet, gebeten. Alles spatte uit elkaar.
Alles, de augurk en de hele Rapenburgerstraat. In een flash van zoutzuur zakte je door het gore trottoir. Alles verdwenen, de halve en hele puinhopen, schurftige naoorlogse terrains vagues, ruïnes van synagogen en andere verkrottingen. De geslagen wond deed je mond verdrinken in prikkelende azijnen en het bijna liquide vruchtvlees. Bij de derde hap werden je kiezen klem gezet in een ijzeren greep van het meest overtreffende zout en bij de laatste en definitieve vernietiging van de augurk trok je keel zich totaal terug in je onderbuik. Waar zich langzamerhand toch al een belofte voor de toekomst begon los te weken.
Het zal u niet verbazen dat Allegro de naam van de baas van de firma was. Maar wel dat ik aan de koningin ga vragen of dat alsnog postuum Allegro majestuoso kan worden.
Rubriek
Zoutzuur
Aan het begin van de Rapenburgerstraat, niet ver van het verdwenen Markerplein waar je de laatste openbare hoefsmid van Amsterdam had, was een inleggerij. Van gewone augurken maakten ze pekelaugurken. Als je de kans kreeg er daar een te kopen (bijna onmogelijk omdat het een groothandel was, maar als je maar volhield en een gezicht trok dat stond of viel met de laatste pekelaugurk, begrepen ze best dat zo'n jongetje niet verder kon leven zonder zijn laatste pekelaugurk) was dat het best bestede kwartje dat je je kon voorstellen.
www.groene.nl/1996/20