Gesprek op een anderhalvemeterfeestje:

‘Heb je Dylan Groenewegen gezien?’
‘De bowlingbal?’

De dag daarvoor sneed sprintkampioen Groenewegen tijdens de eerste etappe van de Ronde van Polen aanstormend talent Fabio Jakobsen de boarding in, met tachtig per uur.

‘Hij week van zijn lijn.’
‘Hij deed de deur dicht.’

Een profiel van Fabio Jakobsen in de Volkskrant deze week begon met de mededeling dat de jonge sprinter vernoemd is naar Fabio Casartelli, de olympisch kampioen die tijdens de Tour van 1995 bij een val in een afdaling om het leven kwam. En nu ‘vocht de 23-jarige renner uit Heukelum zelf enige tijd voor zijn leven’. Over Groenewegen schreef de Volkskrant in datzelfde stuk: ‘Wat bezielde spurtbom Dylan Groenewegen (…) door in de allerlaatste meters de deur dicht te gooien voor de naast hem opstomende Fabio Jakobsen? Besefte hij dat dit een poging was om hem van de troon te stoten?’

Drie dagen na de val van Jakobsen is Milaan-San Remo, het eerste ‘wielermonument’ van het jaar. De presentatoren gaan los, alle termen komen voorbij: de vogel is gaan vliegen, hij is ribbedebie, aan het elastiek, grinta, hij zit te harken, hij zit met zijn hol open, hij loopt te linkeballen, hij staat geparkeerd, eerst het bordje van de ander leegeten, hongerklop, chasse patate.

‘Wat is chasse patate?’ vraagt iemand die voor mijn tv langsloopt.
‘De aardappeljacht.’
‘Wat?’
‘Dat betekent dat iemand van het peloton naar een kopgroep probeert te komen, maar dat hij ergens tussenin blijft hangen.’
‘Maar hoe heet dat echt?’

Ze waren moe, ze hadden spierpijn. Ze waren niet in vorm. Simpele verklaringen

Waarschijnlijk is dat de kern van sportjournalistiek, of dan tenminste wielerjournalistiek: er is namelijk geen echt woord voor. Het is een metafoor die geen metafoor is. Aardappeljacht. Op zijn beurt is dat dan weer een mooi symbool voor de gehele sportjournalistiek. Het is de tarte tatin van de journalistiek, de omgekeerde variant. Waar gewone journalistiek lagen probeert weg te schrapen, om een diepere kern bloot te leggen, voegt de sportjournalistiek alleen maar lagen toe. De kern is namelijk al duidelijk. Aan het einde van de dag staat sport geen ambiguïteit toe. Liverpool heeft de meeste wedstrijden gewonnen, Kipchoge rende de marathon het snelst, Wout Van Aert kwam het eerst over de finish in San Remo.

Het is het kortste persbericht dat je kunt bedenken. Dus moet die kern bedekt, meer obscuur gemaakt, van extra betekenis voorzien. In geen krantenkatern kom je zoveel beeldspraak tegen als in het sportkatern, nergens zoveel lyrische beschrijvingen van uiterlijkheden, nergens zoveel psychologie van de koude grond. Dylan Groenewegen reed niet zomaar een andere wielrenner de boarding in, nee, hij reed een wielrenner de boarding in die nog weleens zijn troonopvolger zou kunnen zijn. Extra drama, Shakespeare. Niet zomaar een jonge belofte is gevallen, nee, hij is ook nog eens vernoemd naar Casartelli. Alsof het in de sterren is geschreven.

Alles aan wielrennen is omgeven door symboliek en metaforen. De Ronde van Vlaanderen is de Hoogmis, Parijs-Roubaix ‘De hel van het Noorden’, Luik-Bastenaken-Luiken is ‘La Doyenne’, oftewel de ouderdomsdeken, omdat deze koers het langst bestaat. De ronde van Lombardije is de ‘koers van de vallende bladeren’, en Milaan-San Remo is ‘La Primavera’.

Het essentiële is dat al die metaforiek geen stand houdt zodra er een wielrenner op camera verschijnt. De gezichten van wielrenners behoren tot de meest ontroerende die je op tv ziet. Hun vetpercentage zakt richting de nul, wat overblijft zijn hun neuzen, hun tanden, hun ogen, zichtbaar voor de wereld zonder het beschermende of vervormende laagje vet wat de rest van de wereld heeft. Hun tanden en ogen lijken groter dan normaal. Ze zien eruit als mijnwerkers uit de verre vorige eeuw, de helft van het peloton lijkt op Jacques Brel – maar goed, nu val ik dus in dezelfde val der metaforen.

Maar vooral houdt de metaforiek geen stand omdat sporters in gesprek te nuchter zijn. Hun antwoorden zijn kort en nuchter. Ze waren moe, ze hadden spierpijn. Ze waren niet in vorm. Simpele verklaringen.

Je kan dat wijten aan het feit het professionals zijn die geïndoctrineerd zijn door pr-managers die hun hebben aangepraat dat zelfs de langste solo een team effort is. Richard Ford geeft er in zijn romanklassieker The Sportswriter een andere verklaring voor. Hoofdpersoon is Frank Bascombe, een gewezen sportjournalist die in een post-scheiding en mid-midlifecrisis verkeert. Wat hem aan atleten aanspreekt is dat ze die zeldzame mensen zijn die ermee tevreden zijn hun acties voor zich te laten spreken. Wanneer je met een atleet praat, zegt hij, ‘even if he’s paying no attention to you at all, which is very often the case – he’s never likely to feel the least bit divided, or alienated, or one ounce of existential dread’.

Atleten ‘maken van hun letterlijkheid een mysterie’ omdat ze op een manier geabsorbeerd zijn door wat ze doen die wij niet-atleten nooit kunnen volgen. Wij zijn kinderen, als pubers op zoek naar het hoe en waarom. De atleet is daarom, in feite, een beter mens. Hij weet wat hem gelukkig maakt, hij weet wat hem gek maakt, en hij weet wat hij eraan moet doen. ‘Op deze manier is hij de echte volwassene.’