
‘Het duurde lang voor ik verstond wat ze zei.’ Zo opent de Deense Caroline Albertine Minor het eerste verhaal uit haar boek Zegeningen. Een jonge vrouw wordt gebeld door de nieuwe vriendin van haar vader om te zeggen dat hij ongeneeslijk ziek is. Maar veel sereniteit bij dit zware gesprek is de vrouwen niet gegund: ‘Haar stem klonk heel ver weg, alsof ze vanaf de andere kant van een winderige akker naar me stond te roepen. Het suisde en tochtte aan haar kant van de lijn. Neem me niet kwalijk, zei ik terwijl ik het lichtsnoer aandeed, met wie spreek ik?’
Zegeningen, winnaar van twee grote Deense literaire prijzen, balanceert op de grens tussen verhalenbundel en roman: de verhalen zijn te los om een roman te zijn, te zeer met elkaar verbonden om ze als volledig autonoom te zien. Er worden suggestieve verbanden gelegd. In elk van de zeven verhalen staat rouw centraal, maar de auteur zoomt er niet op in, integendeel, ze kiest randverschijnselen uit om op scherp te stellen. Zoals Quentin Tarantino zijn gangsters in Pulp Fiction toont op de dode momenten vlak voor de actie – de uitgesponnen voetmassage-dialoog in de gang, net voor het bloedvergieten – schrijft ook Minor om het drama heen. Zo vermijdt ze elegant de sentimentaliteit die om de hoek komt loeren bij het schrijven over dood en rouw.
We weten dat de jonge vrouw die van Denemarken naar de Pyreneeën reist om bij haar stervende vader te zijn, gekwetst is door het feit dat hij amper aandacht heeft voor haar, maar dat schrijft Minor nergens expliciet op. Helena mag dan verblijven in een hotel dat Nostalgie heet, samen terugblikken en zich met elkaar verzoenen voor het te laat is, is niet aan de orde: ‘Ik wilde zijn hand pakken die nog steeds naast de opgevouwen krant lag, maar iets in me weigerde dienst en ik liet hem liggen.’ In plaats daarvan laat Minor haar personage afleiding zoeken in seks met een Franse televisiepresentator en een bezoek aan een boer in de bergen. Ze heeft geen woorden over voor de uiteindelijke dood van de vader of voor de begrafenis, beide zijn op zeker moment gewoon achter de rug. Wel heeft Minor het over koffie die gedronken wordt, bloemen die geplukt worden, tafels die gedekt worden, zelfs wc’s die geschrobd worden.
Die aanpak hanteert Minor ook bij de andere verhalen, al zit er evolutie in. In eerste instantie is de schrijfster een koele observator die amper de binnenwereld van haar personages toont – zoals Joan Didion schijnbaar van op afstand verslag uitbracht van haar year of magical thinking, en zo het ultieme boek over rouw schreef. Maar naarmate Zegeningen vordert, krijgen we steeds meer inzage in de geest van de rouwenden, allemaal vrouwen. Zonder ooit pathetisch te worden dringt Minor steeds verder door in hun door verdriet gekwelde hoofd, om te eindigen met een soort monologue intérieur.
Een jonge moeder rouwt om de dood van haar minnaar terwijl ze met man en kind in een vakantiehuisje verblijft. Een jonge Deense au pair verhangt zich aan een vijgenboom in Australië en zet zo de levens van meerdere gezinnen op zijn kop. En dan is er nog het verhaal dat de motor van het boek vormt: een man en een vrouw gaan noodgedwongen uit elkaar nadat de man in een auto-ongeluk hersenschade opliep en iemand anders werd. Je kunt ook rouwen om iemand die nog leeft – een personage uit een ander verhaal schrijft een scriptie ‘die de ongekunstelde werktitel De liminale staat van het objectloze verdriet heeft’.
Niet alleen rouw is een constante; elk verhaal gaat ook over de relaties tussen ouders en kinderen. Minor laat haar hoofdpersonages worstelen met hun oude ouders, hun jonge kinderen, hun onbetrouwbare partners. Wat betekent het om als enig kind voor je stervende vader te gaan zorgen? Hoe ga je om met het feit dat het je niet lukt je baby borstvoeding te geven? ‘Ik huilde omdat ik mijn kind had laten verhongeren en ik huilde omdat ik me vernederd voelde door het ritmische vacuüm trekken van de pomp rond mijn tepels. Danny troostte mij zo goed hij kon. Ik ben ervan overtuigd dat hij geen moment de omvang van mijn wanhoop begreep.’
Zoveel soorten verdriet, Caroline Albertine Minor noemt ze wél. Zij het impliciet. En ook hier geldt: niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn. Minor lijkt wel een puppet master van menselijk lijden. Voor de vrouw uit het autobiografische verhaal is er geen verlossing in zicht: ‘Wakker worden is slechts het gemis dat opnieuw begint, intenser.’ Maar alle andere personages krijgen een lichtpuntje, voor iedereen is er een theelepeltje hoop, vaak in de vorm van een onverwachte ontmoeting, een uitgestoken hand, letterlijk of figuurlijk. Tel je zegeningen, is de boodschap.