
Het overzicht is rijk aan grote namen – Goltzius, Cornelis de Vos, Rubens, Van Mander, Abraham Bloemaert – maar ook aan relatief onbekende, of pas recent wat beter bestudeerde meesters als Hans Collaert, Gerard van Groeningen en de Meester van Liechtenstein. Sommige tekeningen zijn denk- en werkmateriaal van de kunstenaar, notities voor later, opgeraapt in Italië, of ergens op het land; andere zijn doelbewuste ontwerpen voor groter schilderwerk, glas-in-lood, metaalwerk en dergelijke.
Als er een rode draad in aan te wijzen is dan is het, denk ik, de zichtbare invloed van ‘het zuiden’ op de kunsten van ‘het noorden’. Zestiende-eeuws Vlaanderen was veel meer dan Holland een hoogwaardige, internationale cultuur. Veel eerder dan de Hollanders togen Vlamingen als Frans Floris en Lambert Lombard naar Rome en documenteerden met pakken schetsen tegelijk wat daar uit de grond was gegraven, alsook de vernieuwing die de Renaissance had gebracht. De integratie van die nieuwe vormen en idealen gebeurde soms halsoverkop, zoals toen de tapijtontwerpen van Rafael op levensgrote cartons in 1516 in Brussel aankwamen en iedere lokale kunstenaar zomaar oog in oog met de meester kon staan, maar meestal zonder enige klassieke context, zoals in de decoratie van ‘nieuwe’ architectuur, die vaak maar een volkomen onsamenhangend mengelmoesje was van zuilen, kapitelen, krullen, pinakeltjes, piramidetjes, engeltjes en duiveltjes.
Al dat nieuwe zie je arriveren in een gefantaseerd landschap van Pieter Stevens (1567-1624), een rommel van klassieke ruïnes met een blokkerige piramide en een rond gebouw dat kennelijk het Pantheon moet voorstellen – onhandig allemaal, want deze Stevens was waarschijnlijk zelf nooit in Italië geweest. Daarbij hangt een vergelijkbaar ‘italianiserend landschap’ van Hendrick III van Cleve, die er in 1550 wél heen reisde, maar ook hij maakte er een fantasie van met dezelfde motiefjes, een rond tempeltje, een halve triomfboog.
Hoe lastig de ontwikkeling van een eigen visie op dat materiaal is zie je ook in De steniging van de ouderlingen van Maarten van Heemskerck, die rond 1535 in Rome verbleef. Een moeilijk onderwerp, met veel actie, boze blikken en gespierde torso’s die Van Heemskerck liefst in onmogelijke houdingen weergeeft. Maar even verderop, een generatietje later, zie je een ambitieuze studie voor een grote Christus in het voorgeborchte van Lambert van Noort, en een hoog oprijzende Kruisiging van de Meester van de Egmont-albums: daar wordt iets volwassen.
Ten slotte is te zien hoe dat alles doorwerkt naar nog latere generaties en die meer ‘Hollandse’ zeventiende eeuw. Bijvoorbeeld in de opkomst van het landschap als een respectabel onderwerp. Hans Savery de Jonge tekent De Verloren Zoon als varkenshoeder. De arme drommel zit op zijn knieën bij een trog op een slordig boerenerf, beest tussen de beesten. Dat erf en die boerderij zijn echter een feest voor het oog, vol grappige realistische details: de kruiken die aan de dakrand hangen voor nestelende vogels, die koe die aan iets heel anders ligt te denken. Adriaen van Ostade kan elk moment komen aanwandelen.
Van Floris tot Rubens: Meestertekeningen uit de Renaissance. Bonnefantenmuseum Maastricht, t/m 30 oktober; bonnefanten.nl
Beeld: Hans Savery de Jonge, De Verloren Zoon als varkenshoeder, omstreeks 1620. Rood en zwart krijt, 316 x 405 mm (Bonnefantenmuseum Maastricht)