
‘De grootste zegen van God is ons vermogen om te vergeten’ – Abdulbaset Saroet
Abdulbaset zit geleund tegen een muur in een kapotgeschoten huis. In zijn linkerhand houdt hij een raketwerper, in zijn rechterhand klemt hij zijn telefoon. Het gesprek is zojuist verbroken, omdat aan het front nauwelijks bereik is. Terwijl een zonnestraal door een gat in het dak valt en de stofdeeltjes doet oplichten, kijkt Abdulbaset leeg voor zich uit. ‘Ik heb er genoeg van’, mompelt hij. Het is het mooiste en meest kwetsbare beeld uit de film Terug naar Homs, dit jaar de openingsfilm op het documentairefestival Idfa. In Terug naar Homs volgt regisseur Talal Derki over een periode van twee jaar de jonge revolutionair Abdulbaset (19) en zijn vriend Osama (24) uit de Syrische stad Homs.
Voor de revolutie was Abdulbaset de keeper van het nationale jeugdelftal. Naar eigen zeggen was hij zelfs verkozen tot het op-één-na-beste talent van heel Azië – hoewel hij in het volgende shot een eenvoudig rollertje door zijn benen laat glippen. Hoe dan ook: een glansrijke toekomst als profvoetballer lag voor hem in het verschiet.
Het liep anders. In het voorjaar van 2011 breken in Homs de eerste (volgens de film volledig vreedzame) opstanden uit tegen het Syrische regime. De stad wordt al snel omgedoopt tot the capital of the revolution.
Eind juni dat jaar was ik in Homs om verslag te doen van de demonstraties. Enkele nachten bracht ik door in het jezuïetenklooster in de oude stad, waar onophoudelijk geweervuur me uit mijn slaap hield. Zo vreedzaam waren de protesten kennelijk ook weer niet. Ik kreeg in mijn kamer een vage droom waarin ik rondliep in een verwoeste stad met her en der verspreid de lijken van de jongens die ik die dag had gesproken. Toen ik over de droom vertelde aan een Syrische priester deed hij deze af als waanbeelden. ‘Dromen zijn bedrog’, sprak hij. ‘Bovendien beschermt Assad ons.’
Het moet rond die tijd zijn dat de hoofdpersoon uit de documentaire, Abdulbaset, zijn fanatisme op het voetbalveld meeneemt naar de betogingen tegen president Assad. Hij zingt protestliederen tegen het regime en laat zich door een menigte van dansende demonstranten toejuichen als een voetbalspeler na een gescoord doelpunt. Abdulbaset wordt het symbool van de opstand in zijn stad en krijgt als bijnaam ‘de nachtegaal van de revolutie’.
Zijn activiteiten zijn niet ongevaarlijk. Het regime doodt Abdulbasets broer, zijn neef, en enkele van zijn vrienden. Het lichaam van een andere protestzanger uit Hama wordt gevonden in de rivier de Orontes, met doorgesneden keel en verwijderde stembanden.
In de maanden erna transformeert Homs langzaam tot een oorlogsgebied. Checkpoints, vuurgevechten, bombardementen, slachtpartijen, grote stromen vluchtelingen. Met het geweld verstomt ook het gezang van de demonstraties. Na een lange zoektocht vindt de regisseur Abdulbaset terug aan het front, gewapend met een kalasjnikov.

Homs is de stad van de grote islamitische legeraanvoerder Khalid Ibn Walid, die vanwege zijn heldendaden van de Profeet de bijnaam ‘Het zwaard van God’ ontving. De inwoners van Homs beschouwen zichzelf met de nodige trots als de nakomelingen van deze krijgsheer.
Abdulbaset doet deze erfenis eer aan. Hij kent geen angst, zelfs niet wanneer de kogels om zijn oren vliegen en de mortieren om hem heen inslaan. Hij vecht altijd in de voorste linie en schakelt in z’n eentje zelfs een legerpost uit met een handgranaat. De documentaire lijkt soms op een spannende actiefilm, met het verschil dat de kogels echte kogels zijn, het bloed dat vloeit echt bloed is, en Abdulbaset geen actieheld uit Hollywood, maar een mens van vlees en bloed. Het eenvoudige, veelal close-up amateurcamerawerk zorgt ervoor dat de kijker in de huid van Abdulbaset en zijn strijdmakkers kruipt en wordt meegezogen in de strijd.
De documentaire wisselt knallende actie af met stille tragiek. De moskee waar Khalid Ibn Walid – die tot zijn eigen verdriet niet stierf op het slagveld, maar in zijn bed – ligt begraven, is de plek waar Abdulbaset en Osama hun rouw verwerken over verloren kameraden. Eén voor één begraaft Abdulbaset zijn vrienden. Terwijl de stad om hem heen langzaam verandert in een grote ruïne – en de droom tijdens mijn bezoek aan Homs dus werkelijkheid wordt – slaat ook bij hem de wanhoop toe. Het is op deze momenten van menselijkheid, en niet op de momenten van geweld en religieus fanatisme, dat de documentaire op z’n sterkst is.
De film heeft ook een vrolijke kant. Wanneer Osama bijvoorbeeld rondloopt in zijn ouderlijk huis, dat door een raketinslag volledig is verwoest, vindt hij een stenen mok, het enige in de hele flat dat nog heel is. ‘Die moeten we wel eerst even afwassen’, merkt Osama droog op. De humor past bij de stad. Al eeuwenlang zijn de inwoners van Homs het doelwit van flauwe grappen, vergelijkbaar met Nederlandse moppen over Belgen. De mix van destructie en komische momenten maakt één ding duidelijk: ondanks de oorlog gaat het leven gewoon door.
Na een felle strijd slaagt het regeringsleger er uiteindelijk in om de stadsdelen waar de opstandelingen zich verschanst hebben te omsingelen. Wijk na wijk valt in handen van het regime, herhaalde pogingen van de rebellen om de belegering te doorbreken ten spijt. Abdulbaset, zijn medestrijders en een paar duizend families zitten als ratten in de val. Opgeven is echter geen optie. Abdulbaset moet en zal zijn stad bevrijden en de mensen ontzetten die door de omsingeling niet meer weg kunnen. Hij is van Homs en Homs is van hem. Zo wordt de hoofdpersoon langzaam één met de stad.
Tijdens een militaire operatie wordt Abdulbaset in zijn been geschoten. Voetballen zal hij hierdoor nooit meer kunnen, maar dat is voor hem niet langer belangrijk. Zijn enig overgebleven droom is te sterven als martelaar (en niet zoals Khaled Ibn Walid in bed).
Wanneer alle hoop voor de opstandelingen in Homs verloren lijkt, verlaat Abdulbaset met tegenzin de stad via het rioolsysteem om op het bevrijde platteland versterkingen te zoeken waarmee hij zijn wijk kan ontzetten. Verveeld brengt hij deze dagen door met zijn familie, onderuitgezakt op de bank of in de schaduw van een boomgaard, wachtend op de steun die wel beloofd wordt, maar niet komt. Hij mist zijn kameraden uit zijn wijk, hij mist de strijd, hij mist zijn stad. En dus keert hij terug. Terug naar Homs…
In Terug naar Homs krijgt de oorlog in Syrië een gezicht. Het is een sneltrein van emoties, waar religieuze overtuiging wordt afgewisseld met ontreddering, waar vastberadenheid wordt ingeruild voor twijfel, en vrolijkheid plaats maakt voor verdriet. Het ontbreken van filmmuziek versterkt de realiteit van de oorlog. De enige muzikale ondersteuning vormen de strijdliederen van Abdulbaset en het onophoudelijk geratel van machinegeweren.
Terug naar Homs is daarnaast een politieke aanklacht tegen de passiviteit van de wereld ten aanzien van de crisis in Syrië. In dat opzicht is de film nauwelijks vernieuwend. Hoeveel hartverscheurende beelden en documentaires zijn er in de afgelopen tweeënhalf jaar wel niet voorbij gekomen? En met hoe weinig effect?
De regisseur, die de film van spaarzaam semi-poëtisch commentaar voorziet, toont zich bijzonder cynisch, of zo u wilt realistisch. Hoewel hij de hoop koestert dat zijn foto’s en beelden van Homs de wereld wakker zullen schudden, vreest hij dat ze ‘gevangen zal blijven in een ijzige stilte’. Ook deze film zal daarom niet meer zijn dan een spannende documentaire om de bezoekers van het Idfa te vermaken: een souvenir van een stad in oorlogstijd.
Symbolisch hiervoor is het in de film vastgelegde bezoek van VN-inspecteurs aan Homs. Inwoners proberen de internationale bureaucraten in hun dikke suv’s wanhopig uit te leggen wat voor raketten en granaten ze dagelijks op hun dak krijgen, terwijl een vrouwelijke inspecteur vooral bezig is te voorkomen dat ze met haar gezicht in beeld van de camera komt. Het team van zes (!) inspecteurs vertrekt vanwege tijdsdruk na een half uur weer, zonder tastbaar resultaat.
Ten slotte zet de regisseur wel een heel eenzijdig beeld neer van het conflict in Syrië. De rebellen zijn goed en de soldaten van Assad het ultieme kwaad. Tijdens mijn bezoek aan Homs in 2011 bleek al dat de situatie veel genuanceerder was dan dat. De stad was net als de rest van het land hopeloos verdeeld tussen voor- en tegenstanders van de Syrische president. ‘Assad is een hond’ stond op de weg geschreven, terwijl aan een balkon even verderop zijn portret hing, versierd met nationale vlaggen. Het was beter geweest als de regisseur ook wat ruimte had gelaten voor die kant van het verhaal.
Desondanks geeft Terug naar Homs een zeer persoonlijke en heftige inkijk in het conflict in Syrië. De film is niet alleen het verhaal van twee jongens die volwassen worden in tijden van oorlog, maar ook de kroniek van een eeuwenoude stad, die langzaam wordt vernietigd door de kanonnen van het Syrische regime.
Maarten Zeegers woonde tweeënhalf jaar in Damascus toen de protesten in Syrië begonnen. Over zijn tijd daar schreef hij het boek Wij zijn Arabieren: Portret van ondoordringbaar Syrië. Terug naar Homs is te zien op het IDFA, 20 november t/m 1 december.
Lees ook over A Letter to Mandela, waarin de Mandela-mythe wordt gecorrigeerd