
Onder de huid is Mozarts Zauberflöte (1791) zoveel meer dan die potsierlijk seksistische en racistische komedie over een initiatieritueel voor twee verliefde stellen onder de waanwijze ceremoniemeester Sarastro. De beste noten zijn groots, maar intrigerend is vooral hoe in de partituur, misbruik ik Lucebert, de schoonheid haar gezicht verbrandt. Het is gemaskerd drama. Je hoort in de laatste Mozarts een verschrikkelijke melancholie vermomd gaan als een licht vermoeide weemoed. Het larghetto van zijn laatste pianoconcert, het 27ste in Bes-groot, is als muziek niet geweldig. Het thema sukkelt iets te vriendelijk van hier naar nergens, maar je hoort de man achter de schermen zachtjes breken met een opgeven dat berustend in de noten kruipt.
Die zwakte, want dat is het, is de verborgen kracht achter Die Zauberflöte. Niemand geeft grootser op dan de door zijn onvoorstelbare genie geslagen Mozart. Hij heeft gedaan wat alleen Schubert na hem lukte. Hij componeert onthechting met het zieke hart van de verlatene die het op toneel nog één keer goed wil laten komen met de mensheid, en in de door zijn partner Schikaneder achterlijk gescripte liefde van Tamino voor Pamina het verloren wonder terugvindt. Hij schildert met de zachtheid van het klarinetconcert de laatste brieven; de bedelbrieven aan de koopman Puchberg, die aan zijn vrouw Constanze in het verre Baden-Baden, waar ze misschien intiem verkeert met god weet wie. Hij vraagt haar wat angstvallig zich in acht te nemen. Die wurgende aanwezigheid van de onuitgesproken dingen moet je horen – geen geringe opdracht voor de Canadese sterdirigent Yannick Nézet-Séguin, die voor Deutsche Grammophon (DG) een Zauberflöte opnam met het Chamber Orchestra of Europe en beroemde zangers.
Het is, heel gek, behoorlijk en volstrekt ondeugdelijk. In de ouverture zet Nézet-Séguin perfect gestuukte adagio-akkoorden neer, door het allegro snelt hij rap en licht zoals dat tegenwoordig hoort. De trombones knetteren brutaalweg à la mode. Maar hoe dodelijk onvrij en onbezield lichtvoetig hupst het voort. O Yannick, weet je hoe je een oog laat smelten, een liefdevolle geste alles goed laat maken? Hoe mensen schutteren in hun verlorenheid? Versta je eigenlijk de kunst om Mozarts tragische, in dovend licht gevangen schaduwen te laten vallen? Over het mineurgedeelte van de ouverture, over de koren, het duet van de geharnaste mannen, over de pijn van Papageno die zich wil verhangen op de plek waar zijn komedie als tragedie uit de kast komt: ‘Gute Nacht, du falsche Welt.’ Hoor je daar Mozart zacht genade fluisteren met dat ridicule personage als zijn spreekbuis?
Verder: de Tamino van Klaus Florian Vogt zit er soms storend naast. De gekunsteld gefraseerde theaterleutigheid van Rolando Villazóns Papageno is ondraaglijk. De Koningin van de Nacht van Albina Shagimuratova wordt niet onthouden. De Sarastro van Franz-Josef Selig en de Papagena van Regula Mühlemann zijn acceptabel. Maar waarom heeft bij DG, waar ze sinds 1964 de opname onder Karl Böhm hebben, niemand Nézet-Séguin naar huis gestuurd en gezegd: eerst leren lijden, jongen. Nederland is minder vlak dan deze opname.
Yannick Nézet-Séguin, Die Zauberflöte (DG)