Toen Dave Eggers, alweer acht jaar geleden, debuteerde met zijn onovertroffen originele memoires A Heartbreaking Work of Staggering Genius, startte hij onbedoeld een trend en waren de memoires van hippe jonge schrijvers niet om aan te slepen. De nieuwste in dit rijtje komen van Shalom Auslander, die met Klaaglied van een voorhuid een van de meer venijnige autobiografieën schreef.

Nog even afgezien van de zuiver literaire verdiensten: het helpt wel als zo’n jonge schrijver ook echt iets behoorlijks heeft meegemaakt. Eggers had recht van spreken: hij verloor zijn ouders kort achter elkaar en nam de opvoeding van zijn veel jongere broertje op zich. Sean Wilsey’s (Oh, the glory of it all) verhandeling over de scheiding van zijn ouders kwam daarentegen soms ronduit pathetisch over. Man, wiens ouders zijn nou niet gescheiden? Auslander schrijft omdat zijn vrouw zwanger is van hun eerste en hij voor eens en altijd zijn joods-othodoxe opvoeding van zich af wil schrijven. De God waarmee hij opgroeide was er één die zondaars in zoutpilaren veranderde en de wereld deed overstromen – en zoals Auslander werd opgevoed, in een dorpje boven New York, lag die God altijd op de loer, klaar om toe te slaan als de jonge Shalom aan zichzelf zat of zuivel te snel na lamsvlees nuttigde.

Niet alleen beschrijft hij zijn eigen behendige plannetjes om aan de wil van de rabbi’s te ontkomen, ook is het boek een scherp portret van een cultuur waarin alles zo van God doordrenkt is dat je nauwelijks meer kunt ademhalen. Toch is dit boek verre van politiek. Het is vooral komisch bedoeld, en al doet de schrijver zijn titel eer aan door soms een wat klagerig toontje te hanteren, het boek is bijtend en ironisch. Natuurlijk wint God het niet van de hormonen en puberale recalcitrantie die door zijn aderen gieren. In de hoop hem alsnog voor het geloof te behouden begaan zijn ouders de fatale vergissing hem op zijn achttiende naar een kibboets in Israël te sturen. ‘De eerste paar maanden van mijn verblijf in het Heilige Land van mijn voorvaders deed ik niets anders dan zuipen en zoeken naar marihuanacontact. Israëli’s verkochten marihuana, werd mij verteld, en Arabieren verkochten hasjiesj; ik wist niet dat er nog hoop kon zijn voor het Midden-Oosten als ze het zelfs niet eens waren over hoe je het beste high kan worden.’