Daarnet zag ik een herfstblad dat volkomen zwart was geworden. Het zou elk moment uit elkaar kunnen vallen. En verdomd, toen ik het eikenblaadje uitvoerig bekeek, kwam er een lichte windvlaag en brak het in tweeën, alvorens de wind alles wegwaaide.
Als ik een dichter was, zou ik er een gedicht over schrijven.
Maar ik bedacht ook dat zoiets niet meer kan: herfst, blad, zwart, wind, wegwaaien – het was allemaal cliché.
Of kon het toch wel?
Het is onmiskenbaar dat ik in de herfst van mijn leven ben.
De boom die ik zelf was, verliest zijn bladeren. Bah, maar waar. Ik bedoel: ik val steeds meer uit elkaar, heb ik het idee. Pijntje hier, pijntje daar, het tempo wordt zienderogen trager, en m’n sentimentaliteit neemt toe, terwijl mijn gevoel afneemt. Ik huil om een dode duif en haal mijn schouders op bij het Journaal. Ondertussen zijn er ook vallende bladeren om mij heen. Men sterft maar en sterft maar. Dat komt ook door de euthanasiewet, geloof ik, want steeds voer ik een telefoongesprek waarin ik vraag of het allemaal goed gegaan is.
‘Ja hoor, we waren er allemaal bij.’
Of ik hoor: ‘Ja, wij hebben afscheid van hem genomen, en toen hebben we hem alleen met de arts gelaten.’
Ik kan er moeilijk tegen. Ik ben altijd blij als iemand gewoon in zijn slaap gestorven is, of op een stoel. Zo’n euthanasiedood geeft altijd afgrijselijke beschrijvingen.
Er zijn ook onderwerpen die je verliest.
Een collega van me had het laatst over een nieuwe minnaar in haar leven. Ze kon het geluk nauwelijks aan. Daarbij was ze ook al zo blij met haar kinderen. Eigenlijk had ze constant het idee dat ze de loterij gewonnen had.
Ik overdrijf, maar zo klonk het wel. En ik merkte dat ik jaloers was. Als ik nou een nieuwe liefde zou krijgen, zou dat voor iedereen tragisch zijn. Voor mij, voor mijn vrouw, mijn nieuwe vriendin, voor mijn kind; een nieuwe liefde zou, als zij niet van mijn leeftijd zou zijn, bijna moreel onverantwoord zijn. Bijna, zeg ik, want het kan natuurlijk wel.
Maar stel dat ik opeens verliefd zou worden op een meid van zeventien en zij op mij. Man van 62. Dan schreeuwt toch alles: niet doen! Zoals je een hond afhoudt van bijten in een van tafel gevallen biefstuk.
Toch zou ik onmiddellijk met zo’n meid naar bed gaan, al moest ik een handvol viagra slikken. Waarom niet? Ik zou alleen aandringen op zwijgen en haar nadien vertellen dat er geen toekomst in ons beiden zat. Lust geeft het leven altijd zin.
Het gekke is dat het zwarte boomblad me dwars zit.
Het was zo dood, doder kon dood niet verbeeld worden.
‘Dit zwart is zwarter dan je had gedacht’, dreunt het in mijn kop. En ik besef dat die regel jambisch is en vijf voeten heeft; het zou het begin van een sonnet kunnen zijn, maar niemand wil meer sonnetten lezen. Dat is van vroeger, en vroeger is een zwart blad dat van de boom is gevallen.
Vanavond ga ik eten bij een familielid. Ik heb eerst een stemverklaring moeten afleggen (‘Nee, ik stem niet op Wilders, echt niet’) en daarna moest ik beloven het niet over politiek te hebben (bedoeld werd ‘de islam’) alvorens ik de daadwerkelijke uitnodiging om te dineren kreeg. En dan haat ik weer mijn eigen slappe persoonlijkheid, vermoedelijk de reden waarom ik nooit een groot, indrukwekkend, internationaal erkend schrijver ben geworden.
Het zwart van het blad – hoe kwam dat blad eigenlijk zo zwart? Meestal zijn ze toch bruin, die bladeren? Het volgende stadium is dat die nervenstructuur komt bloot te liggen en dan vervallen ze helemaal. Dat blad wilde natuurlijk niet dood; het teerde desondanks steeds meer weg.
Zwarte bladzijde