Het Amsterdamse Muziektheater heeft als gastprogrammeur van voorstellingen uit het buitenland een gelukkige hand. Veel dans uit Afrika bijvoorbeeld. Vorig jaar Fagaala van de choreografe Germaine Acogny met als thema de genocide in Rwanda. Recent de Compagnie Heddy Maalem met een Afrikaanse versie van Strawinskys Le Sacre du Printemps, gedenkwaardige voorstelling die even Amsterdam aandeed. Heddy Maalem, geboren in Algerije, richtte in Ivoorkust een eigen dansgezelschap op, keerde terug naar Frankrijk en maakte daar met Afrikaanse dansers een drieluik, waarvan Le Sacre du Printemps het slotdeel is.
Beroemd stuk trouwens, die Sacre, scandaleuze première in 1913. Strawinskys compositie verbeeldt een mythisch ritueel tussen mannen en vrouwen waarin een tot offer voorbestemde maagd zich dood danst het begin van de lente. Heddy Maalems versie opent op een kaal toneel (speelvloer en achterwand: spierwit). In het halfduister, tegen een achterwand met geprojecteerde natuurbeelden, betasten een man en een vrouw elkaars lichaam. Op de openingstonen (fagot) van Strawinskys muziek komt het ensemble op, in een rustig gechoreografeerde chaos. Ik moest glimlachen de bewegingen zijn nonchalant en geestig, ironisch ook om de ondertoon: het is hard werken, iedere lente wéér dat ellendige ritueel! Aankleding: bikinis en zwembroeken in bonte kleuren. Niks loodzwaar, de voorstelling opent licht en luchtig. Zeker als bij de eerste dreunende ritmes twee in lichtblauwe boxershorts uitgedoste, sprietjesdunne junglefauntjes met rastakapsel zich bij de groep voegen. Met hun uitbundige sprongen zijn ze de gang makers van een brisant feest, geen ceremoniemeesters van een bizar offer. Maar schijn bedriegt. De twee fauntjes permitteren zich handtastelijkheden en zetten het ensemble aan tot fysiek geweld, gemaskeerd door feestelijke dans rituelen die nederig gebogen of ge spierd en vol ruggengraat ge richt naar de hemel worden uitgevoerd. Eigenlijk allemaal smekende gebaren richting de natuur goden: help ons, wíj komen er niet meer uit!
Midden in Le Sacre du Printemps doet Maalem iets wat ik nog nooit heb gezien of gehoord: hij zet Strawinskys compositie stil. In het publiek merkte ik een nerveus geschuifel: wat is dit, voorstelling afgelopen? Nee dus. Op het donkere speelvlak blijven over: een danser en een danseres samen met die twee dunne rastafauntjes. Op het achterdoek wordt overwoekerde natuur geprojecteerd. Kolkende rivierstromen, bruggen vol razend verkeer, daaronder: krottenwijken. Op de klanken van hoofdpijndreunende heimachines wordt gehakt in houtblokken en zien we de lege blikken van hard werkende zwarten. Op de speelvloer: machinale bewegingen van vier dansers. Het lijkt de aanzet tot het ultieme offer waar Le Sacre du Printemps uiteindelijk over gaat. Maar het offer van wie, en áán wie? Maalem choreografeert intelligent, bijna geo metrisch, hij creëert een gedanst kruiswoordraadsel, zonder oplossing. De toeschouwer krijgt alle tijd. We hoeven niks te vínden. We mogen wel alles zíen.
Tegen het einde komen alle dansers bij elkaar. Van de pogingen tot harmonie of relativering uit het begin is niks meer over. Alles is grimmig geworden. Op de klanken van Strawinskys bijna-finale dansen de vrouwen een slavinnendans, op het schetterend koper van de componist volvoeren de mannen een griezelig stenigingsritueel. Dan volgt het offer. En opnieuw: wíe precies geofferd wordt ten dienste van wát, geen idee. De wereld van dit wilde ensemble is in chaos. De twee fauntjes, die vrolijke spelmakers uit het begin, ze lijken nu van God los, het zijn jongens met aids die hun laatste kunstjes vertonen. Als Strawinsky is uitgemusiceerd blijft er in het halfduister één man over. Op de achterwand de projectie van een stilstaand paard, we horen een aanzwellende draf, we zien een mens in een levensbedreigend spasme, een orgie van stervende spieren. Het laatste geluid van de voorstelling is de kreet van die danser. Het geluid van ultieme opluchting. Hij heeft álles gegeven. Zij hebben alles gegeven. Grote kunst. Topsport.