
Het werk van vijf ijzeren schappen recht boven elkaar op de muur bevestigd is gemiddeld drie meter hoog. Dat hangt mede af van de omvang van de ruimte. Op de vier lagere schappen liggen gebroken fragmenten van gipsafgietsels die gewikkeld zijn in stukken paardendeken. Ze zitten er los in, de stukken gips. We zien alleen de verpakking van droge wol. Hun vorm is luchtig en onbestemd. Ze zijn wat vormloos, zacht, niet groot en ogenschijnlijk niet zwaar. De kunstenaar heeft ze met de hand op de schappen neergelegd. Elk van de vier wollen vormen is net iets anders vormloos. Er blijkt geen volgorde zoals ze daar liggen. Wel zien we dat de vormen van wol er voorzichtig zijn neergelegd, kennelijk één voor één na elkaar. Het bovenste en vijfde schap is leeg. Er heeft daar iets vettigs gebrand dat zware rook veroorzaakte. Daarboven op de witte muur is een opwaarts spoor van roet achtergebleven dat de vorm heeft van een zwarte vlam.
Senza titolo: een werkstuk van Jannis Kounellis die eigenlijk in Rome woonde, maar dit werk in 1980 in Düsseldorf maakte waar hij een tentoonstelling arrangeerde in de galerie van Konrad Fischer. Ik was daar in de buurt en heb waargenomen hoe het werk gemaakt werd. Wij waren toen ook net begonnen met de langzame voorbereiding van een tentoonstelling in Eindhoven een goed jaar later. Om daar een concreet begin mee te maken besloot ik dit werk met in wol verpakte vormen op metalen schappen voor de verzameling te verwerven. Ik had gezien hoe het gemaakt werd. Dat was impulsief gebeurd. Toen wij het werk later kochten werden, zoals dat hoort, de maten ervan opgemeten. Zo werd het ongeveer drie meter: van het onderste schap tot aan, denk ik, waar boven het bovenste schap de zwarte vlam van roet versmalde en uitdoofde. Dat is een meting bij benadering. De schappen waren 40 x 20 centimeter. De essentie van het werk was dat er op een zekere plek op het wit in de galerie een verticale frasering van vormen zou ontstaan. Eerst zou die beweging smal omhoog gaan, en daar dan los, zeker niet zwaar, hoog tegen de muur hangen. Tegelijk was het werk ook een slanke vorm in de ruimte van de galerie. Het zou daar samen en tussen andere vormfiguren komen te hangen. Hoe hoog boven de vloer zit het onderste schap, van waar zien we het werk zich naar boven bewegen?

Niets komt vanzelf. Er werd bij het maken veel gedubd. Dat kwam nog voor het wikken en wegen. Kounellis was gedrongen van gestalte. Bij het dubben ijsbeerde hij heen en weer in de ruimte waar hij aan het werk was. Hij moest wennen aan hoogte en breedte. Zo klappen toneelmensen in hun handen om te luisteren naar geluid en echo in de zaal. Soms, als het bij het heen en weer lopen goed ging, wreef Kounellis zich in zijn handen. Darida da dariddada: zo ongeveer de deun die hij aanhief als hij even stilstond om verder om zich heen te kijken. Nooit heb ik Kounellis met een meetlat gezien. Maten werden beoordeeld op het oog of werden afgekeken van praktische dingen in huis zoals de hoogte van een tafel of een vensterbank. Zodoende kwam het onderste schap op 75 centimeter van de vloer. Vervolgens ging het, met geleidelijke tussenruimtes van schap naar schap, tot bijna boven in de ruimte. Het roet, dat eerst bewoog, voltooide het beeld. Zo zag ik gebeuren hoe Kounellis, heen en weer lopend, in een ruimte een figuur tot beeld bracht. Ten slotte legde hij zelf de brokstukken van gips los gewikkeld in wol op de schappen neer. Die waren niet strak verpakt. De stukken wol waren met veiligheidsspelden bijeengehouden. Het gips zat los. Als hij die vormen voorzichtig neerlegde ging het gips van binnen schuiven en bewegen. Hun vorm, hoe ze kwamen te liggen, was een ontdekking van iets wat hij niet eerder had gezien.
De fragiele figuur Senza titolo zat zo geheimzinnig in zichzelf besloten. Dat is de zin van dit werk: ademloos het spoor zoeken van het onbekende. Het zou, heeft Kounellis ooit gezegd, het mooiste zijn om in gesprek te komen met Columbus toen hij op weg was naar Amerika. Columbus wist niet zeker waar hij zou aankomen. Er was echter het raadselachtige avontuur van de onmetelijke zee. Ik had geen idee, toen wij het verwierven, wat dat werk van Kounellis betekende. We zouden wel zien. Het is er nu en ik kijk ernaar als naar de wit besneeuwde, zwarte takken in het Winterbild van Max Beckmann. Ik zie Kounellis en zie nu veel helderder hoe brutaal die verwarde zwart-witte takken eigenlijk zijn. Minstens zo eigengereid is een vlam van roet. Dat zien we in musea.