Ceuta – ‘Zie je die rode vlag? Dat is Marokko.’ Op het strand van El Tarajal in Ceuta wijst Clemen Núñez van het plaatselijke Rode Kruis naar de wapperende vlag achter het grenshek, vijftig meter verderop. Het hek, zes meter hoog en bezaaid met rollen scheermesprikkeldraad, wekt de indruk van een onneembare hindernis.

Alleen is er iets vreemds mee aan de hand. De versperring die deze Spaanse enclave in Noord-Afrika scheidt van Marokko loopt vanaf de grensovergang El Tarajal over het strand maar een heel klein stukje door in het water van de Middellandse Zee. Hooguit tien, vijftien meter. Het beeld roept een onvermijdelijke gedachte op, zeker op zo’n aangename wintermiddag als vandaag met een kalm klotsende zee: mooi stevig hek, maar daar zwem je toch gewoon omheen?

‘Het lijkt inderdaad heel simpel’, geeft Núñez toe. ‘Maar of dat in werkelijkheid ook zo is hangt af van de opstelling van de Marokkaanse politie. Als die niet wil dat je erdoor komt en het strand en de rotsen aan de overzijde van de grens goed bewaakt, is het niet eenvoudig.’

Meestal is dat het geval en doet Marokko wat Marokko moet doen volgens de afspraken met Spanje en de Europese Unie: de rol op zich nemen van externe politieagent van Europa in de strijd tegen de clandestiene immigratie. Toch slagen steeds meer Afrikanen erin dit strand van El Tarajal te bereiken. Als coördinator van de eerstehulpverlening van het Rode Kruis in Ceuta is Clemen Núñez daar bijna wekelijks getuige van.

‘Vorige week lukte een groep van veertig Afrikanen het om de oversteek te maken’, zegt hij. De week daarvoor 68. ‘Meestal gebeurt het ’s ochtends in alle vroegte. Dan komen ze plotseling massaal uit de bossen te voorschijn, rennen ze over de rotsen, springen in het water en zwemmen deze kant op. Ze weten dat ze het niet allemaal zullen halen. Daarom komen ze in grote groepen, met zestig of honderd man tegelijk, want dat verkleint de kans dat je opgepakt wordt door de Marokkaanse gendarmerie.’

Gewoonlijk is het de taak van de grenspolitie om ervoor te zorgen dat niemand het land clandestien binnenkomt. Hier is het omgekeerd. Hier moet de Marokkaanse politie mensen tegenhouden die het land willen verlaten. Het roept herinneringen op aan de ddr-grensposten van Marienborn en Drewitz. Daar bestond de voornaamste taak van de Volkspolizei ook uit het tegenhouden van mensen die weg wilden.

Misschien is dat een van de merkwaardigste gevolgen van het huidige Europese immigratiebeleid. De outsourcing van de bewaking van Europa’s buitengrenzen houdt in dat de Europese Unie haar buren betaalt om zich in dit opzicht op dezelfde manier te gaan gedragen als waar het Westen de voormalige Oostblok­landen altijd om verafschuwde: ‘Een onmenselijk systeem, je mag er niet eens uit.’

Lang niet alle Afrikaanse vluchtelingen kunnen zwemmen. Sommigen overbruggen de tweehonderd meter die ze door zee moeten afleggen vanaf de Marokkaanse zijde van de grens tot het strand van El Tarajal in een speelgoedbootje of een autobinnenband. Anderen maken een geïmproviseerd zwemvest door plastic flessen aan elkaar te knopen. En zonder uitzondering dragen ze een mobiele telefoon bij zich, zorgvuldig in plastic gewikkeld ter bescherming tegen het zeewater.

‘Als ze dit strand bereiken is het eerste wat ze doen hun telefoon uitpakken en hun familie bellen’, zegt Clemen Núñez. Zijn mensen van het Rode Kruis zorgen samen met de Guardia Civil voor de eerste opvang. Die bestaat vooral uit het verstrekken van droge kleren en schoenen. Behalve kleine snijwonden die veroorzaakt zijn door scherpe rotspunten moet soms een enkel geval van onderkoeling behandeld worden. Maar steeds opnieuw raakt Núñez onder de indruk van de ontlading van vreugde die hij op dit stuk strand aantreft bij de gelukkigen die het gehaald hebben.

‘Zodra ze hier voet aan wal zetten beginnen ze te zingen, te dansen en te bidden. Het is elke keer weer een prachtig feest om te aanschouwen’, zegt Núñez. ‘Het is maar een kleine afstand die ze overbrugd hebben, maar het betekent een onvoorstelbare verbetering. Vaak zijn ze jaren onderweg geweest en hebben ze honger, ziekte, de dood van lotgenoten en politiegeweld meegemaakt. Ze weten dat ze hier veilig zijn en dat ze hier ten minste op onderdak, eten en medische hulp kunnen rekenen. Ceuta bereiken is hun redding. Hun droom is voor de helft verwezenlijkt.’ De andere helft is de sprong naar het Europese vasteland, vijftien kilometer noordwaarts aan de overzijde van de Straat van Gibraltar.

Sinds de zomer van 2011 passen de vluchtelingen – meestal jonge mannen uit West- en ­Centraal-Afrikaanse landen – de nieuwe ­strategie toe van de massale zwempartijen langs de grensversperring van Ceuta. En met succes. Na jaren waarin de illegale immigratiestroom naar de Spaanse enclave vrijwel tot stilstand was gekomen, drongen in 2011 volgens de officiële cijfers 1402 vluchtelingen de stad binnen. Dat is bijna drie maal zo veel als in het voorafgaande jaar en het hoogste aantal sinds de grensbestormingen van 2005. Toen werd het recordaantal van 2125 geregistreerd. Clemen Núñez ziet dat record niet lang standhouden: ‘Als er niks ­verbetert aan de levensomstandigheden in Afrika zal het niet lang duren voor we hier twee- of drieduizend mensen per jaar zien ­binnenkomen. Geen enkel hek houdt de honger tegen.’

Crisis of niet, Europa blijft voor miljoenen Afrikanen een droom. Het antwoord van Europa is versterking van de grenzen en opvoering van de bewaking. Na het drama van september 2005, toen honderden vluchtelingen de grens van Ceuta bestormden en vijf van hen om het leven kwamen nadat de politie aan beide zijden het vuur op hen had geopend, werd de grensversperring versterkt. Die bestaat nu uit een dubbele omheining van zes meter hoog en is uitgerust met radars, bewegingsdetectoren en warmtecamera’s. De kosten van de acht kilometer lange versperring worden geschat op twintig tot dertig miljoen euro, grotendeels betaald door de EU.

Het onmiddellijke effect is een verschuiving van de immigratieroute. Vanuit Senegal, Gambia en Mauritanië stappen duizenden Afrikanen in volgepakte vissersboten naar de Canarische Eilanden, een levensgevaarlijke tocht over de Atlantische Oceaan van zo’n duizend kilometer. In 2006 bereiken 32.000 Afrikanen op deze manier de Canarische Eilanden.

Televisiebeelden van uitgedroogde Afrikaanse vluchtelingen tussen de vakantiegangers op de stranden van Tenerife en Gran Canaria maken het probleem op een dramatische manier zichtbaar voor de publieke opinie. Niet toevallig begint het Europese agentschap voor bewaking van de buitengrenzen Frontex in mei 2007 op deze vluchtelingenroute zijn eerste patrouilles. Door het gezamenlijke optreden van Frontex en lokale politie-eenheden in Mauritanië en Senegal wordt de stroom snel ingedamd. In ruil voor hun medewerking in de strijd tegen de clandestiene immigratie krijgen deze landen extra ontwikkelingshulp.

De West-Afrikaanse partners van Brussel mogen in deze strijd naar eigen goeddunken handelen. De samenwerkingsovereenkomsten bevatten geen bepalingen over respect voor de mensenrechten. Volgens ngo’s is mishandeling van de vluchtelingen door Europa’s externe politieagenten aan de orde van de dag. Journalisten stuitten op een detentiecentrum nabij de Mauritaanse havenstad Nouadhibou waar de omstandigheden mensonwaardig zijn. Het vluchtelingencentrum krijgt de naam Klein Guantánamo mee.

Resultaat heeft deze harde aanpak wel. In 2009 is de stroom bootvluchtelingen uit West-Afrika naar de Canarische Eilanden zo goed als opgedroogd.

En nu zijn ze weer terug in Ceuta. Ibrahim Traore (21) komt uit Kameroen en verblijft sinds twee weken in het uitpuilende vluchtelingencentrum van de stad. Zoals tachtig procent van de nieuwkomers in het Centrum voor Tijdelijke Opvang van Immigranten (Ceti) van Ceuta heeft ook Ibrahim zwemmend het strand van El Tarajal bereikt. Hij heeft geluk gehad. Al na drie maanden lukte het hem om vanuit Marokko de grens over te steken. ‘Aan de andere kant van de grens wachten honderden, misschien meer dan duizend mensen op hun kans om de grens over te steken. Sommigen al jarenlang’, zegt Ibrahim. Wie pech heeft wordt door de Marokkaanse politie opgepakt en over de grens met Mauritanië gezet, tweeduizend kilometer terug naar het zuiden.

‘Vier maanden en elf dagen.’ Met verbluffende nauwkeurigheid weet de 26-jarige Cedrique uit Tsjaad hoe lang hij in Ceuta verblijft. De meeste Afrikaanse vluchtelingen doen er jaren over om Europa te bereiken, als ze daar überhaupt al in slagen, maar Cedrique moet zo ongeveer een snelheidsrecord hebben gevestigd. Hij verliet het dorp van zijn familie ‘op 12 maart 2011’. Cedrique is ook over zee de Spaanse enclave binnengekomen. Niet zwemmend, maar per Zodiac. Hij kocht met zes anderen in Marokko zo’n rubberboot en wist vervolgens vrij snel het strand van Ceuta te bereiken. De boomlange Cedrique maakt een vrolijke en optimistische indruk. Op de vraag of hij het hier in het opvangcentrum naar zijn zin heeft, zegt hij: ‘Jawel, op de behandeling in het Ceti is niks aan te merken. Alleen verveel ik me af en toe.’ Ernstiger wordt hij als zijn verblijf in Marokko en de behandeling van Afrikaanse vluchtelingen door de Marokkaanse gendarmerie ter sprake komt. ‘Penible, penible’, mompelt hij slechts. ‘Penible…’ Er valt een stilte. Het is duidelijk dat wil hij er verder niets over kwijt wil.

Het Ceti in Ceuta is geen gewoon vluchtelingencentrum. De opvangcentra op het Spaanse vasteland zijn gesloten inrichtingen. Ze ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Formeel zijn het geen gevangenissen, maar de accommodatie en de omstandigheden zijn er aanzienlijk slechter dan in de penitentiaire inrichtingen. Toestemming om deze instellingen te bezoeken wordt alleen bij uitzondering gegeven. Recente sterfgevallen van jonge Afrikanen, één in het Centrum voor Internering van Buitenlanders (Cie) van Barcelona en een tweede in Madrid, hebben forse kritiek ontlokt van humanitaire organisaties. De schaarse informatie die erover beschikbaar is wijst op nalatigheid en onverschilligheid van het personeel, agenten van de Policía Nacional. Veelzeggend is dat buitenlanders in de Cie’s niet bij hun naam worden genoemd, zoals de Andalusische mensenrechtenorganisatie apdha onlangs bekendmaakte. Ze krijgen een nummer toegewezen en dat wordt door het bewakend personeel gebruikt om zich tot hen te richten. In gevangenissen is dat bij wet verboden.

Het verschil met het opvangcentrum van Ceuta is hemelsbreed. Net als in Melilla, de andere Spaanse enclave in Noord-Marokko, is het Ceti hier een open instelling. Dat kan omdat Ceuta Europa is en tegelijk ook niet. Deze vestingstad aan de zuidflank van de Straat van Gibraltar – met een oppervlakte van negentien vierkante kilometer en tachtigduizend inwoners – behoort als Spaans grondgebied wel tot de Europese Unie, maar niet tot het Schengen­gebied. Zonder papieren, een gehonoreerde asielaanvraag, kom je hier niet weg. Of het zou als verstekeling moeten zijn op de streng gecontroleerde veerboot naar het Spaanse vasteland.

Het vluchtelingencentrum ligt op een berg aan de rand van de enclave en biedt een prachtig uitzicht over de stad en de Straat van Gibraltar. Het Ceti valt bestuurlijk niet onder Binnenlandse Zaken maar onder Werkgelegenheid. Dat brengt een radicaal andere benadering met zich mee. In plaats van als een potentieel veiligheidsprobleem voor de samenleving wordt de immigrant beschouwd als een burger die zo goed mogelijk voorbereid moet worden op integratie in de samenleving, los van de vraag hoe groot de kans op een verblijfsvergunning is.

De bewoners krijgen een pasje waarmee ze zich vrij door de stad kunnen bewegen. Dat dient een praktisch nut, want zo kunnen ze aantonen dat ze legaal in Ceuta verblijven. Maar zo’n pasje met je foto en je naam heeft voor de bezitter ervan bovendien een moeilijk te overschatten psychologisch belang, zegt Ceti-directeur Carlos Bengoetchea: ‘Het geeft hen een gevoel van rechtsbescherming en eigenwaarde. Eindelijk zijn ze weer iemand, na vaak jarenlang zonder papieren te hebben gereisd en overgeleverd te zijn geweest aan de willekeur van corrupte politieagenten.’ Volgens Bengoetchea lopen veel vluchtelingen op hun lange reis naar Europa psychische trauma’s op. Soms duurt het maanden voor de angst enigszins weggeëbd is en een vertrouwensrelatie mogelijk wordt. De psycholoog van het Ceti helpt hen daarbij.

De vluchtelingen slapen in stapelbedden met acht tot twaalf personen op een kamer. Van enige privacy is geen sprake, maar het is er in ieder geval schoon. Ze krijgen computer-, taal- en kooklessen aangeboden en wie dat nodig heeft kan ook leren lezen en rekenen. Er is een medische post en een bescheiden maar veelgebruikt fitnesscentrum. Dat laatste is tijdelijk iets kleiner behuisd, omdat het eigenlijke fitness­centrum ingericht is als slaapzaal. Noodgedwongen, want in het centrum verblijven nu zevenhonderd vluchtelingen, tweehonderd meer dan de 512 bewoners waarop de accommodatie is berekend. Een flink aantal van hen zal binnenkort overgeplaatst worden naar vluchtelingencentra op het Spaanse vasteland.

De bevolking van het Ceti bestaat voor negentig procent uit jonge mannen uit Centraal- en West-Afrikaanse landen. De normale verblijfsduur ligt tussen zes en twaalf maanden. ‘Doorgaans geeft dat voldoende tijd om de asielaanvraag te behandelen’, zegt directeur Bengoetchea.

Asielzoekers zijn hier een betrekkelijk nieuw fenomeen. Sinds Spanje in oktober 2009 de Europese richtlijn over asielaanvragen heeft opgenomen in de wetgeving zijn de mogelijkheden voor een positieve beschikking aanzienlijk verruimd. Politiek asiel was in Spanje altijd slechts voorbehouden aan een zeer beperkte groep. Nu kunnen vluchtelingen ook discriminatie of onderdrukking in hun land op sociale gronden aanvoeren als motief voor asiel. Dat zet de deur op een kier voor slachtoffers van religieuze en etnische conflicten, seksueel misbruik en een hele reeks andere vormen van sociale discriminatie.

Meestal duurt de asielprocedure acht tot negen maanden. In geval van afwijzing van de aanvraag wordt de immigrant overgebracht naar een gesloten instelling op het Spaanse vasteland. Daar kan hij hooguit zestig dagen worden vastgehouden. In die periode moet hij uitgezet worden naar het land van herkomst. Als dat onmogelijk blijkt te zijn, wordt de vluchteling op straat gezet en verandert hij in een ‘illegaal’.

Ondanks de overbevolking ademt het Ceti-complex een ontspannen sfeer. Maar de recente regeringswisseling in Madrid roept twijfels op over de toekomst van het opvangcentrum. ‘Ik vraag me af hoe lang we nog op deze manier kunnen blijven werken’, zegt directeur Bengoetchea. ‘Het is afwachten wat de nieuwe rechtse regering van premier Rajoy beslist over het voortbestaan van dit centrum. Maar afgaand op de harde opstelling van zijn partij tegen immigranten ziet het er niet gunstig uit.’

Toeval of niet, de afgelopen weken zijn er op het strand van El Tarajal geen dans-, zing- en bidparty’s meer geweest van nieuw gearriveerde Afrikanen. Volgens Carmen Echarri, hoofd­redacteur van de lokale krant El Faro, is dat een tijdelijke kwestie. Het betekent dat Marokko zijn rol als externe politieagent weer even waarneemt. ‘De grens is een thermometer van de betrekkingen tussen Marokko en Spanje of tussen Marokko en de Europese Unie’, zegt Echarri. ‘Als Marokko op een zeker moment niet meewerkt om te vermijden dat immigranten hier illegaal de grens oversteken, is dat een signaal van verstoorde verhoudingen. Dan is Rabat ontevreden over de resultaten van de onderhandelingen met Brussel over een nieuw handels­akkoord, om maar wat te noemen. Of zijn er spanningen in de relatie met Madrid.’

Zo hanteert Marokko de vluchtelingenkraan als drukmiddel in de diplomatieke betrekkingen met Europa. Dat drukmiddel is door de EU zelf in handen van Rabat gelegd door de Marokkanen de rol van externe politieagent toe te bedelen. In het machtsspel tussen Rabat, Madrid en Brussel zijn de Afrikaanse vluchtelingen het wisselgeld.

Op het plein voor de kathedraal in Ceuta zit Youssouf Bedrago (23) uit Mali op een hekje. Na zeker tien mislukte pogingen om Ceuta binnen te komen verblijft hij inmiddels zeven maanden in de enclave. Hij hoopt een paar centen te kunnen verdienen als parkeerhulp. Veel klanten zijn er vandaag niet. Kon hij maar naar Barcelona. Daar heeft hij vrienden, daar is werk.

Een paar dagen later gaat de telefoon. Youssouf zit in Almería. Hij heeft zijn papieren en is onderweg naar Barcelona.