DE EERSTE VERSIE van Czardasdanseressen heeft Ernst Ludwig Kirchner geschilderd in 1908, in het toen mondaine Dresden. Het motief zal hij hebben opgepikt in een klein variététheater of misschien in een nachtclub. De plek waar de danseressen hun opgewonden, lenige kunsten vertonen lijkt me namelijk geen podium te zijn - eerder de intieme maar helder verlichte ruimte van een floor-show, omgeven door nissen en spiegels. Onder de lichtblauwe spiegel, helemaal rechts, staat zelfs een gekruld wandtafeltje. Op de glanzend oranje-gele parketvloer ligt een groen kleed, lijkt het, met blauwe bloemmotieven. Voor de rest heeft de schilder de ruimte niet uitgewerkt en vooral aangeduid als een decoratieve omgeving (of achtergrond) van drie kleuren: blauw, groen, geel-oranje. De architectuur van die achtergrond, met de gekleurde boogvelden en het blauw-groene vloerkleed, lijkt ook wel op een eenvoudig decor. Dus toch geen nachtclub? Echt doet het er niet toe, want duidelijk is dat Kirchner eerst, denk ik, de vier vrouwen heeft geschilderd. Hun kleurrijke bewegingen zijn het centrale motief in dit schilderij. De achtergrond is daar later, als een decor, los omheen gezet, in de rustige kleuren groen en blauw waartegen het levendige rood van de zwierende jurken zich des te helderder kon aftekenen. Kirchner heeft in het Dresdense nachtleven wel gezien wat hij daarna in dit schilderij heeft geschilderd, maar wat hij gezien heeft is door hem afgekort en compact samengevat en vervolgens verwerkt in een soort poppenkast van opgewonden kleuren in een atmosfeer van kunstig en kleurig licht.
Op het toneeltje zien we vier jonge vrouwen waarvan er een, in het midden, met uitgelaten sprongen zodanig danst dat ook haar rode rokken druk bewegen. Alle vier de dames hebben slanke rode laarsjes aan, wuft, met hoge hakken en versierd met rode pompons. De afwisseling van die laarsjes, van links naar rechts, geeft (als een lijn van notenschrift bijna) de ritmische melodie van de voorstelling aan. Helemaal links staan de laarsjes op de grond. Ze behoren aan de twee vrouwen die niet dansen maar op een tamboerijn de maat van de muziek slaan. De achterste dame heeft het ding, uitgelaten, boven haar hoofd, terwijl de andere de tamboerijn voor zich houdt en de hevig dansende vrouw in het midden lijkt aan te sporen. Die danseres beheerst de compositie met haar uitgelaten bewegingen die strak zijn samengevat als een soort vignet van het dansen zelf. Rechts in de hoek staat de vierde vrouw, met haar laarsjes gekruist als een ballerina die na een sprong op de grond tot stilstand is gekomen. Haar wijde rok golft nog wat na. De laarsjes geven dus verschillende momenten van stilstand en beweging aan. De onderscheiden vormgeving van de rokken heeft eenzelfde effect - en al die details (zoals ook de wisselende positie van de armen) leiden vervolgens tot wat het schilderij bovenal is geworden: een opgewonden en zwierig boeket van bloemrijke, dansende kleuren.
Ik kijk naar die rijkdom en vooral naar de hevigheid van de kleuren bij Kirchner nadat ik, in hetzelfde museum in Den Haag, een schilderij van A.R. Penck heb gezien: Terminate the X, Fuck the Complex uit 1989. In dit bestek moet ik in het midden laten wat dit werk eigenlijk bedoelt uit te beelden. Ik weet het ook niet precies. In 1980 werd Penck, net veertig, uit de ddr gegooid waar zich zijn werk, met dat typische vocabulaire van hoekige, karige tekens, ontwikkeld had als een semi-abstracte en verhalende versie van het sociaal-realisme uit het Oostblok. Een mengsel van utopie en propaganda over de sociale samenhang in de menselijke samenleving. Wat we zien is, in een mager getekende vorm, een toneel van strijd en dispuut - eeuwigdurend, tussen goed en kwaad. Maar wat mij nu interesseert is de droge, summiere voordracht bij Penck, de scherpte der figuren en ook de leesbaarheid van wat we te zien krijgen. Mij lijkt dat de scène vinnig is en in een bleek en vaal licht. De kleuren blijven grijs. Het geheel is beheerst en je ziet dat Penck ook met abstracties bezig is.
Daarmee vergeleken zie ik dan hoe Kirchner waar hij kan de warmte van de smeuïge kleur opdrijft. Dat heeft hij later gedaan, in 1920, toen hij om wille van zijn longen in Davos woonde. Daar heeft hij het schilderij steviger gemaakt en theatraler en met name de bepalende passages rood veel krachtiger aangezet, en verhelderd met blauwe omlijningen. Eerder was Czardasdanseressen losser en snel geschilderd omdat, denk ik, Kirchner in 1908 veel jonger was, nog geen dertig, en dus ongeduldig met alles wat hij nerveus bezig was te ontdekken. De Duitse kunst vóór hem, van Max Liebermann bijvoorbeeld, was stemmig en atmosferisch. Hij had geen tijd voor overleg en verfijning. De nieuwe ontdekking van de kleur was te opwindend en die opwinding is dan ook zichtbaar in het rumoerige handschrift.

PS Geïnteresseerden kan ik wijzen op de kloeke publicatie A.R. Penck: Retrospektive van Ingrid Pfeiffer en Max Hollein, Schirn Kunsthalle Frankfurt/Main 2007