
Steeds nadrukkelijker, de laatste jaren, werden zware, zwarte vlekken een basso continuo in het repertoire van Jannis Kounellis. Dat zwart ligt zo diep verzonken in zijn verbeelding dat ik het ook beschouw als een wezenlijke trek in zijn artistieke handschrift. De vorm van die vlekken is onbestemd. Zo ook ontstaan die vloeiende vormen: als een gevolg of overblijfsel van een proces. Drie, vier zomers geleden, in een atelier in Umbrië, heb ik ze hem zien maken – met in kokende pek gedompelde herenmantels. Daarna tilde hij, met een assistent, een zware mantel (zwart, doorweekt, verfrommeld) uit de bak en liet hem met een smak vallen op een ijzeren paneel dat strak met wit schilderslinnen overtrokken was – en dan voorzichtig weggetild. Aan de grillige vorm van de pikzwarte vlek die achterbleef kon je zien dat het een jas geweest was, maar misschien zag ik die omdat ik het maken gezien had. Eerst was de vlek nog nat. Ze rilde maar begon geleidelijk te drogen zodat ze stijver en doffer zwart werd, meer licht absorbeerde en veel minder glansde.
Kounellis sprak dan van ombra, schaduw. In zijn verbeelding houdt hij zo de herinnering levend aan het donkere schaduwlicht in de kunst van Caravaggio met wiens dwarsheid hij zich verwant voelt. Maar er is nog iets: de meeste schilderijen van Caravaggio zijn eigenlijk karige composities van weinig figuren die levensgroot lijken omdat ze in een afgemeten beeldruimte geplaatst zijn. In het werk van Kounellis is de dramaturgie gelijkelijk sober. In de mantels, bijvoorbeeld, die hij gebruikt, wordt de maat van de menselijke gestalte uitgedrukt.

Zoals in een werk dat in 2012 in Magdeburg ontstond in een ruwe, ronde ruimte daar in het museum dat in een vroeg-middeleeuws klooster gevestigd is. Rondom hangt (aan vleeshaken, aan buizen) op regelmatige afstanden een aantal mantels. In het midden van dit tonsorium zien we kolen gestort (ook een vormloze vlek van zwart) in een ronde ruimte gevormd door juten zakken met kolen. De morfologie hier is vaag – als men wil kan het ensemble ook figuratief gezien worden. Er staan bijvoorbeeld schaduwen van gestalten zwijgzaam rond een put of ook rond een graf. De zwarte mantels zijn visueel suggestieve vlekken donkerte. Ik noemde ze zwijgzaam omdat ze daar zo rustig en roerloos, contemplatief eigenlijk hangen. Die stemmigheid is in deze grijszwarte ruimte, met deze sobere middelen waarin kleur onderdrukt is, net zo zorgvuldig gearrangeerd als de figuren in een schilderij van Caravaggio.
Natuurlijk is dit werk in Magdeburg niet een verhaal maar de uitdrukking van een (anoniem) lamento. Als dan aan de vorm van de middelen maar iets gewijzigd wordt, verandert de uitdrukking onmiddellijk. Deze werken zijn niet impulsief maar heel beheerst gemaakt. In Todi deze zomer (niet ver van Perugia) heeft Kounellis ook met jassen een beeld geïnstalleerd in een zaaltje in de schouwburg. De expressie daarvan is dramatisch anders omdat hij nu gebruik heeft gemaakt (ik geloof voor het eerst) van stukken van verscheurde mantels. In Magdeburg hingen de mantels rustig aan het lusje in de kraag naar beneden. Dat waren ongestoorde en verticale vlekken zwart. Van de gescheurde flarden in Todi is zoals we zien de contour scherp en grillig en puntig. Bovendien zijn de stukken zwart vastgeprikt op vervaarlijke slachtersmessen – geklemd tussen twee ijzeren staven die aan de muur zijn bevestigd. Bovendien steekt er een paal, ook met mantels, tot aan het plafond omhoog. De ruimte lijkt als door een schicht te splijten – een heel andere dynamiek dan in Magdeburg.

In Todi is de installatie onrustig en sinister. De zwarte vlekken, die in Magdeburg bezonken en diffuus werkten, zijn vanwege de gescheurde contouren en ook de messen scherp en onheilspellend. Het is een dramaturgie van sombere opwinding – zoals de fabelachtige mise-en-scène bijvoorbeeld van de Drie kruisen van Rembrandt. ‘Rond het middaguur werd het donker in het hele land omdat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden.’ Zo beschrijft Lucas de omstandigheden van de kruisiging van Jezus, en in die duisternis plaatste de grootmeester van donker en schaduw het ultieme martyrium. In de laatste staat werd de donkere ets nog donkerder maar steeds hangt daar, tussen passages zwart, de bleke, smalle gestalte van Jezus – een eenzaam en deerniswekkend beeld. Met dat in mijn hoofd kijk ik nu ook naar de verscheurde wereld in de installatie in Todi (en omgekeerd).
PS: Meer over zwarte vlekken en schaduwen, zie mijn teksten in de catalogi over Jannis Kounellis van het Museum Kurhaus, Kleef, 2011, en van het Kloster Unser Lieben Frauen in Magdeburg
Beeld: (1) Jannis Kounelis, Senza titolo, Magdeburg, 2011. (2) Jannis Kounelis, Senza titolo, Todi (2014) (Foto’s Manolis Baboussis / Studio Kounelis). (3) Rembrandt, De drie kruizen, 1653. Ets, eerste staat (Rijksmuseum, Amsterdam).