Geschiedenis

door Rob Hartmans

Toen Martinus van Loghem en Taco de Beer in 1877 De Amsterdammer. Weekblad voor Handel, Industrie en Kunst oprichtten waren de ambities en pretenties niet gering. Toch was het blad eind 1877 al bijna failliet, omdat het beide letterkundigen ontbrak aan elke journalistieke ervaring en aanleg. Nadat De Amsterdammer een andere eigenaar had gekregen werd de voormalige predikant Johannes de Koo aangetrokken, één van de grootste journalisten van zijn tijd.

De Koo was niet alleen een gevreesd polemist en puntig auteur, hij was ook een vurig woordvoerder van de progressieve liberalen, die pleitten voor meer staatsinterventie en een krachtdadige sociale politiek. Tussen 1883 en 1894 schreef hij vooral voor zijn dagblad, dat ook De Amsterdammer heette. Omdat dit voor verwarring zorgde, kreeg het gelijknamige weekblad al snel de bijnaam De Groene Amsterdammer, omdat het verscheen in een groen omslag. In 1925 werd de bijnaam de officiële titel van het blad.

In de jaren dat De Koo ook hoofdredacteur van de krant was, besteedde het weekblad naast politiek vooral aandacht aan literatuur, beeldende kunst, toneel, muziek, dans en architectuur en andere zaken die het leven van de hoogopgeleide, welgestelde middenklasse aangenaam maakten. Begin jaren 1880 kregen rebelse literatoren als Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey en Willem Kloos die later bekend zouden worden als de Tachtigers, alle ruimte in De Groene. Ook op politiek gebied was De Groene vooruitstrevend. Het blad pleitte voor algemeen kiesrecht, goede sociale voorzieningen en arbeidswetgeving en vrouwenemancipatie, en uitte kritiek op de koloniale politiek van Nederland.

In 1907 werd De Koo opgevolgd door de jonge journalist Henri Wiessing, die met veel energie het enigszins ingeslapen blad begon op te schudden. In cultureel opzicht brak een bloeiperiode aan, waarin schrijvers als Frans Coenen en Jacob Israël de Haan, componist Matthijs Vermeulen en architect Hendrik Berlage geregeld bijdragen leverden. Omdat Wiessing ook in politiek opzicht radicaal was – hij ontpopte zich als felle socialist – kwam hij in aanvaring met de toenmalige uitgever, de firma Van Holkema en Warendorf, die hem in 1914 ontsloeg.

Begin 1915 kwam de ontslagen hoofdredacteur met een eigen blad, De Nieuwe Amsterdammer, dat op grond van het afwijkende omslag al spoedig ‘De Mosgroene van Wiessing’ werd genoemd. Door de radicale opvattingen en de messcherpe prenten van Jan Sluyters en Piet van der Hem, was dit nieuwe blad populair onder jonge intellectuelen. Omdat deze doelgroep relatief klein was en de adverteerders zich steeds minder thuis voelden in het blad moest ‘De Mosgroene’ begin 1920 de handdoek in de ring gooien.

De ‘oude Groene’ was gewoon doorgegaan, hoewel op twee na alle redacteuren en medewerkers Wiessing waren gevolgd. De redactie was in handen van enkele professoren en de literator, psychiater en wereldverbeteraar Frederik van Eeden, die in 1922 het veld moest ruimen omdat hij zich tot het katholicisme had bekeerd. De Groene was weliswaar een liberaal weekblad, dat openheid hoog in het vaandel had, maar het streed ook tegen de te grote invloed van de godsdienst op het maatschappelijk leven.

De Groene was in deze jaren een gematigd blad, maar had lezers met intellectuele belangstelling veel te bieden. Er werd ruime aandacht besteed aan kunst en literatuur, en dankzij medewerking van tekenaar en cinefiel Leo Jordaan liep het blad voorop waar het ging om een nieuwe kunstvorm als de film. In de jaren dertig leverden auteurs als Du Perron, Slauerhoff, Greshoff, Bordewijk, Van Vriesland en Theun de Vries regelmatig bijdragen aan De Groene.

Onder de hoofdredacteuren G.W. Kernkamp (1920-1929) en A.C. Josephus Jitta (1929-1936) nam De Groene stelling tegen het fascisme én het communisme. Na 1936 was er formeel geen hoofdredacteur meer, maar werd het blad de facto geleid door de sterk met het communisme sympathiserende advocaat Rients Dijkstra, die kort daarvoor één van de twee eigenaars van De Groene was geworden. Het blad bleef antifascistisch en vanaf 1938 schreef de jonge buitenlandredacteur Loe de Jong over de almaar dreigender wordende internationale verhoudingen, maar de kritiek op het communisme en de Sovjet-Unie verdween geleidelijk uit de kolommen.

Na het begin van de Duitse bezetting bleef De Groene nog enkele maanden verschijnen, maar omdat er met geen letter over politiek werd geschreven, werd het weekblad een oninteressant familieblaadje. Van oktober van dat jaar tot juni 1945 verscheen De Groene niet. De wederopstanding na de bevrijding was zeer succesvol. In het politieke spectrum stond De Groene tijdens de oplaaiende Koude Oorlog aan de uiterst linkerzijde. Onder invloed van Dijkstra en buitenlandredacteur Sem Davids schreef het blad bijzonder kritisch over de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in de westerse wereld, terwijl de dictatuur en terreur achter het IJzeren Gordijn doorgaans vergoelijkt werden. In de ogen van velen, zoals oud-Groene-medewerker Simon Carmiggelt en W.F. Hermans, was het een typisch fellow-travellersblad.

Toen in de jaren zestig de tijdgeest links werd en vooral onder jongeren de belangstelling voor socialisme en bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld toenam, had De Groene het tij mee. Vooral na 1970, het jaar waarin Dijkstra overleed, werd De Groene een blad van mensen die uit de radicale studentenbeweging voortkwamen. Voor hen was De Groene vooral een spreekbuis van actiegroepen en -bewegingen die de wereld wilden verbeteren. Cultuur diende dienstbaar te zijn aan ‘de revolutie’, en de vorm raakte ondergeschikt aan de inhoud. Mooi geschreven beschouwingen en reportages maakten plaats voor betonnen manifesten en bijterige kritiek.

Aan het eind van de jaren zeventig maakte ‘de grote matheid’ zich meester van velen die zichzelf tot die tijd als ‘links’ zagen. De bagatelliserende houding ten opzichte van het communisme viel niet meer vol te houden. Redacteuren als Paul Brill, Geert Mak en Geke van der Wal probeerden een luchtiger, meer open blad te maken. Omdat actiegroepen De Groene als hun podium zagen viel dat niet mee en bleef het schipperen.

Na enkele jaren kwam het bestuur van De Groene – waar alle werknemers deel van uitmaakten, terwijl iedereen evenveel verdiende – tot de conclusie dat er behoefte was aan een spraakmakend boegbeeld. Zo kreeg het blad na bijna een halve eeuw weer een hoofdredacteur: de voormalige Vrij Nederland-journalist Martin van Amerongen. De om zijn bloemrijke taalgebruik bekend staande Van Amerongen maakte niet alleen een einde aan de in ‘marxistisch betonvlechtersproza’ geschreven manifesten van allerhande actiegroepen, maar gooide ook in cultureel opzicht de ramen open. Niet de ideologische correctheid van een stuk gaf nu de doorslag, maar de leesbaarheid en originaliteit.

Hoewel het afscheid van de socialistische dogmatiek al enige tijd voor zijn komst was ingezet, veranderde De Groene onder Van Amerongen van een linkse actiekrant in een blad voor en door intellectuelen. Hoewel dit veel nieuwe lezers aantrok, voelden veel abonnees zich ontheemd en liepen weg, zodat De Groene in de financiële afgrond dreigde te storten. Dankzij overheidssteun wist het blad te overleven. Politiek gezien was De Groene nog steeds vooruitstrevend, maar het was in feite, net als ten tijde van De Koo, een liberaal tijdschrift. Open, niet-dogmatisch, met oog voor culturele en politieke vernieuwing, terwijl het engagement nu eerder de cultuur dan de politiek betrof.

Op 11 mei 2002 – de dag dat het 125-jarig bestaan van De Groene werd gevierd met de publicatie van een dagblad – overleed Van Amerongen, zestig jaar oud. Toen De Groene een week lang als dagblad verscheen, hadden verschillende kranten journalisten en opmakers ‘uitgeleend’. Zo trad NRC Handelsblad-journalist Hubert Smeets op als redactiechef. Een samenwerking die wederzijds beviel; Smeets werd de nieuwe hoofdredacteur. Onder zijn leiding werd er meer aandacht besteed aan de actualiteit en Haagse politiek. Hoewel Smeets met hart en ziel trachtte van De Groene een onmisbaar weekblad te maken, bleef hij een echte krantenman, zodat hij na vijf jaar terugkeerde naar NRC Handelsblad.

In 2008 werd hij opgevolgd door Xandra Schutte, die in 1999 van De Groene naar Vrij Nederland was gegaan en later uitgever bij Meulenhoff was geworden. Onder haar leiding probeert het blad de waan van de dag te overstijgen en dieper te graven dan de andere media doen. Voor dogma’s, links of rechts, is in De Groene geen plaats. Er is geïnvesteerd in essayistiek en onderzoeksjournalistiek, en ook de verslaggeving is stevig ter hand genomen. De Groene is niet alleen een denkend, maar ook nieuwsgierig en onderzoekend weekblad, dat bovenal de complexiteit van de werkelijkheid wil belichten. Sindsdien stijgt de oplage flink en zijn tal van initiatieven ondernomen. Inmiddels is de uit 1877 stammende Groene de uitgever van het in 1837 opgerichte literaire tijdschrift De Gids. Ook is De Groene drijvende kracht achter Platform Investico voor onderzoeksjournalistiek. Zo gaan traditie en vernieuwing hand in hand, terwijl het streven naar objectiviteit een duidelijk maatschappelijk engagement niet in de weg staat.


Rob Hartmans schrijft sinds 1990 voor De Groene Amsterdammer en publiceerde in 2002 De Groene van 1877: Geschiedenis van een dwars weekblad.

Beeld: De groepsfoto uit 1977 is genomen door Han Singels